Jules is back in town
Jules Muis pleidooi voor rehabilitatie van de oordeelsonthouding miskent het fundamentele onderscheid tussen onzekerheden in de verslaggeving en in de controle, vindt Gijs Bak.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 9, 2005
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Gijs Bak
In de aanhef van zijn bijdrage aan ‘de Accountant’ staat Jules Muis even stil bij zijn rentree aan het beroepsthuisfront na dertien jaar ‘Muisstilte’. Bij mij roept zijn bijdrage herinneringen op aan the mouse that roared bij zijn entree in het beroep, begin jaren zeventig. Jules Muis was reeds als student geroepen zitting te nemen in de Commissie Toekomstverkenning van het NIVRA, die in september 1971 het belangwekkende rapport ‘De accountant, morgen?’ het licht deed zien. Omtrent die accountant van ‘morgen’ werd in dat rapport een toekomstbeeld geschetst dat destijds zeer omstreden was en (in mijn beleving terecht) dan ook nooit werkelijkheid is geworden. Elementen daarvan meen ik te bespeuren in de voorstellen die Jules Muis vandaag aan zijn beroepsgenoten voorlegt.
De Commissie Toekomstverkenning was een typisch voortvloeisel uit de jaren zestig. Waar het maatschappelijk bestel, inclusief ondernemingsland, zoveel verandering doormaakte, kon het accountantsberoep niet achterblijven. Kern van het geschetste toekomstbeeld was de ‘verbreding van de attestfunctie’, een ontwikkeling waarover daarna nog veel te doen is geweest. Daarnaast werd de mogelijke opkomst geschetst van een ‘neutraal informatiebegeleider’, een onafhankelijk beroepsbeoefenaar die, geplaatst tussen de onderneming en de maatschappij, een belangrijke maatschappelijke rol zou gaan spelen bij de afstemming tussen informatiebehoeften en -verstrekking.
Mocht die figuur inderdaad ingang vinden, zo redeneerden Jules Muis en de zijnen destijds, dan is het aan het accountantsberoep om die rol te gaan vervullen, anders zouden anderen (organisatie-adviseurs e.d.) dat gat wel eens kunnen gaan opvullen.
Het waren met name deze bespiegelingen die tot veel kritiek aanleiding gaven, omdat de commissie hiermee af leek te stappen van het principiële onderscheid tussen ‘informeren’ en ‘controleren’. Het beroep wenste zich in zijn publieke taak uitdrukkelijk te beperken tot de attestfunctie en de verantwoordelijkheid voor informatieverstrekking toch vooral bij de onderneming te houden. De norm voor omvang en inhoud van de te verstekken informatie zou niet door een neutraal informatiebegeleider moeten worden gesteld maar door maatschappelijke instituties, zoals de wetgever en het Tripartiete Overleg (de latere Raad voor de Jaarverslaggeving).
En zo is het ook gegaan: de neutraal informatiebegeleider heeft zich niet gemanifesteerd en het institutionele kader voor financiële en maatschappelijke verslaggeving heeft zich, zowel nationaal als internationaal, stevig genesteld in ons maatschappelijk bestel. Het verklaringenstelsel dat accountants hanteren heeft zich sindsdien ook nog verder ontwikkeld in de richting van een scherp onderscheid tussen ‘informeren’ (door de onderneming) en ‘controleren’ (door de accountant).
Het nagenoeg afschaffen van oordeelsonthouding en voorbehoud (subject to) als het gaat om onzekerheden in de verslaggeving, brengt dit tot uitdrukking. Het bestaan van onzekerheden ontslaat de onderneming niet van de verplichting daaromtrent adequaat verslag te doen. De verklaring van de accountant gaat over het al dan niet adequaat zijn van het verslag, niet over die onzekerheden als zodanig.
Mijn reactie op de voorstellen van Jules Muis grijpt precies aan op het voorafgaande. Er ligt een pleidooi voor tot rehabilitatie van de onderbouwde oordeelsonthouding. Ik zou dit peidooi graag ondersteunen als het gaat om ‘onzekerheden in de controle.’ Zijn argument dat zo’n verklaring meer informatie oplevert gaat dan ten volle op. Helaas omvat zijn pleidooi echter mede de situaties van ‘onzekerheden (risico’s) in de verslaggeving’. In dat geval is het bijna per definitie onmogelijk dat de onderbouwing van zijn oordeelsonthouding informatie oplevert die al niet in de gecontroleerde verslaggeving te vinden is. ‘Per definitie’ omdat bij het ontbreken daarvan een afkeurende verklaring eerder op haar plaats zou zijn.
In deze cirkelredenering kom je terecht als het onderscheid tussen informeren en controleren wordt losgelaten. Bovendien is het de vraag of de accountant in de voorgestelde oordeelsonthouding nog zijn oordeel kwijt kan of de verslaggeving aan de te stellen eisen voldoet. En dat wordt in eerste instantie van hem gevraagd!
Ik keer nog even terug naar het pleidooi voor de oordeelsonthouding. Een minder krampachtig vasthouden aan de goedkeurende verklaring acht ook ik het overwegen waard. De door Muis geschetste situatie waarin ondernemingen in een wereld van derivaten en andere financiële instrumenten geen vat meer hebben op hun risico’s, kan er immers wel degelijk toe leiden dat ook accountantscontrole moet falen bij gebrek aan middelen. In het bijzonder denk ik aan gevallen waarin de accountant aan het audit committee in negatieve zin heeft moeten rapporteren omtrent het systeem van risicobeheersing. ‘Waar niet is, verliest de keizer zijn recht.’ Als de onderneming haar risico’s niet kan beheersen, is zij ook niet in staat daarover adequaat verslag te doen aan derden en kan de accountant over dat verslag ook geen deskundig oordeel geven.
Het vermelden van de omstandigheden die tot zo’n oordeelsonthouding leidden heeft inderdaad meer betekenis dan een met kunst en vliegwerk geconstrueerde goedkeurende verklaring. Maar dan hebben we het in wezen over ‘onzekerheden in de controle’.
Noot
Gijs Bak is oud-openbaar accountant bij PricewaterhouseCoopers en emeritus-hoogleraar accountancy aan de Universiteit van Tilburg. Hij ontving in 1993 de Oorkonde van verdienste van het NIVRA.
Reactie Jules Muis
Kernvraag is of de accountant de veldslag met de cliënt aandurft, stelt Jules Muis. Dan komt de juiste verklaring vanzelf.
Jules Muis
Er is weinig reden tot klagen over de bottom line van Gijs Baks reactie op mijn verhalen van wat er anders moet. We zijn het kennelijk helemaal eens over het feit dat de niet-goedkeurende verklaring te veel schittert door afwezigheid.
We zijn het kennelijk voor de helft eens over de noodzaak tot herbezinning over de oorzaken van het ongebruik van de oordeelonthouding waar die op zijn plaats lijkt: bij materiële onzekerheden in de controle. Wij zijn het optisch oneens over de andere helft: onzekerheden in de verslaggeving die onvoldoende in de jaarrekening tot uitdrukking zijn gebracht. Daar hoort een afkeurende verklaring bij, geen oordeelonthouding, stelt Bak. En zo is het. Maar het gaat wel voorbij aan de realiteit dat in turn of the century calamiteitenland ook de afkeurende verklaring helemaal nergens is te vinden.
Ik ben gaarne bereid me te bekeren tot de school die zegt dat afkeuren moet, als er af te keuren valt. Maar het wordt allemaal wel erg theoretisch als er ‘geoordeelonthoud’ noch afgekeurd wordt, in situaties waar de maatschappelijke vonken en verontwaardiging eraf springen.
Baks onderscheid tussen onzekerheden in de controle en in de jaarrekening zal het zeker goed doen in de collegebanken. Maar diegenen die met beide benen in de praktijk staan, zullen het verschil te vaak als te theoretisch aanvoelen. Beide afwijkende verklaringsvormen eisen de bereidheid om met de cliënt een veldslag aan te gaan. Met als magere keuze voor de cliënt om door de linker- of de rechterhand gemangeld te worden. De kernvraag voor de accountant is of hij die veldslag aandurft, dan komt de juiste vormkeuze vanzelf.
Bovendien, het onderscheid tussen onzekerheden in de controle en verslaggeving verdwijnt - theoretisch en praktisch - als het gaat om onzekerheden die voortvloeien uit het gebruik van agressieve verslaggevingsnormen, al dan niet met actieve of passieve hulp van controlerende accountants die bereid zijn hun buik in te houden wanneer zo’n jaarrekening passeert (Fannie Mae, AIG, om een paar very recent suspects te noemen). Dat zijn situaties waar de keuze van borderline- of erger - verslaggevingsnormen zelf onderwerp van grote onzekerheid zijn, en de habitus van de controlerend accountant zelf tot onzekerheid verwordt. Wel eens gelezen in een jaarrekening? En wie controleert dat?
Rest mij te wijzen op het onnodig rethorische voorspel van Baks reactie: de guitige tekening van een langharige muis, historisch belast met vermeende jeugdzondes die teruggelezen kunnen worden in grootvaders boekenkast: ‘De Accountant, Morgen?’. Destijds al doodgeschreven door drie Ausputschers van de toen ‘grote drie’. “Voorlopig geen polka aan ons lijf” was het advies van het establishment van toen; “geen nieuwe verwachtingen”. Ik hoop dat we nog eens de gelegenheid hebben nog eens na te gaan waarom die vervloekte ‘neutraal informatiebegeider’ toch nog sluipend later tot leven is kunnen komen in de vorm van goed betaalde assurance services, waar qua variëteit de honden geen brood van lusten.
Ik heb de stem van collega Bak niet gehoord toen we het allemaal lieten gebeuren. De mijne ook niet. Het pikante is dat waar het beroep heeft gefaald, dat zelden gebeurde op de meer exotische assurance-producten, maar juist op het fiduciare hoofdproduct: de controle van de jaarrekening. En niet omdat de last te zwaar was, maar de rug te zwak.