Regels of eigen oordeel?
Welke functie heeft de accountant bij de jaarrekening? Arthur Docters van Leeuwen en Frans van der Wel verschillen daarover van mening (‘de Acountant’, november 2003). Volgens Hans Burggraaff en Jan Schoonderbeek hebben beiden een beetje (on)gelijk.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 7, 2004
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Hans Burggraaff en Jan Schoonderbeek
Docters van Leeuwen vindt dat de accountant niet moet volstaan met een marginale toetsing van de jaarrekening maar een eigen oordeel moet geven over wat naar zijn beste weten de juiste representatie van de werkelijkheid is. Even verder spreekt hij zelfs van ‘de beste representatie’. Van der Wel moet hier niet veel van hebben, omdat daardoor de primaire verantwoordelijkheid van de ondernemingsleiding zou worden miskend, de deur wordt opengezet voor subjectieve voorkeuren voor bepaalde bedrijfseconomische zienswijzen, en de vergelijkbaarheid in het gedrang komt. Hij legt de nadruk op de toetsing aan algemeen in het maatschappelijk verkeer aanvaarde normen en aan de voor de jaarverslaggeving geldende regels.
Als lieden die enige voetstappen hebben liggen op het pad der regelgeving willen wij een paar opmerkingen maken over dit dilemma.
Uitgangspunt behoort te zijn de functie van de jaarrekening. Deze is bestemd voor aandeelhouders en andere belanghebbenden, samen te vatten als stakeholders of maatschappelijk verkeer. De jaarrekening beoogt de lezer in staat te stellen een gefundeerd oordeel te vormen over de gang van zaken in de onderneming, en over de uitkomsten daarvan in termen van vermogen en resultaat. De ondernemingsleiding legt verantwoording af door middel van de jaarrekening, en deze verantwoording is object van de accountantscontrole.
Essentieel is het verschil in functionele positie tussen enerzijds de ondernemingsleiding en anderzijds de accountant. De leiding brengt verslag uit over het eigen handelen en de resultaten daarvan. Naar zijn aard heeft dat verslag een subjectieve inslag. Bovendien heeft de leiding belang bij het oordeel van de stakeholders. Zij kan pogen dat oordeel te beïnvloeden door de wijze van verslaggeving, door woordkeuze, door de groepering en detaillering van gegevens etc.
De accountant stelt vanuit een onafhankelijke positie een deskundig onderzoek in naar de getrouwheid van de jaarrekening, om zich een objectief oordeel te vormen. Dat oordeel houdt niet slechts in dat de jaarrekening juist is en opgesteld conform de regels, maar ook dat zij toereikend is. Dit laatste brengt met zich mee dat de accountant er niet alleen op moet toezien dat de specifieke regels, richtlijnen en standaarden zijn toegepast, maar tevens dat zo nodig wordt afgeweken van de specifieke regelingen, c.q. er aanvullende gegevens worden verschaft. ‘Zo nodig’ wil zeggen als zulks vereist is om de gebruikers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over vermogen en resultaat.
Het maatschappelijk verkeer heeft behoefte aan dit objectieve oordeel over juistheid én toereikendheid. Onder omstandigheden kan dit de accountant in conflict brengen met de zienswijze van de ondernemingsleiding. Dan zal de functie ten behoeve van het maatschappelijk verkeer het zwaarste moeten wegen. De ondernemingsleiding zal dat niet altijd in dank afnemen, maar juist in zo’n situatie bewijst de accountant zijn bestaansrecht. Ons beroep is niet voor bange mensen, en al helemaal niet voor ogendienaars.
Dit alles is niet nieuw. Grotendeels staat het al in BW2, titel 9. In artikel 362 (leden 1 en 4) wordt gesproken over ‘verantwoord oordeel’, ‘aanvullende gegevens’ en ‘afwijking van de voorschriften’. Zie in dit verband artikel 393, lid 3 over de strekking van het accountantsonderzoek. Ook IAS 1 (revised 1997, paragraaf 13 en verder) gaat uitdrukkelijk in op de mogelijkheid dat toepassing van een standaard leidt tot een misleidende uitkomst, en op de vraag hoe dan te handelen.
Het komt er op neer dat Docters van Leeuwen terecht van de accountant een eigen oordeel naar beste weten verlangt of de jaarrekening - ook al voldoet zij aan de regels - de lezer bij zijn oordeelsvorming niet op het verkeerde been zet. Maar wanneer hij uit is op ‘de beste presentatie’ vraagt hij te veel. Daarvoor moet hij bij de ondernemingsleiding zijn.
Van der Wel, op zijn beurt, legt terecht de nadruk op de regels en voorschriften, die immers deugdelijkheid, objectiviteit en vergelijkbaarheid beogen. Maar het is jammer dat hij zwijgt over het eindoordeel dat de accountant na toepassing van die regels moet vormen over de toereikendheid van de verstrekte informatie. Standaarden zijn goed, maar ze zijn niet goed in alle gevallen.
Noot
Hans Burggraaff is oud-voorzitter International Accounting Standards Committee en Jan Schoonderbeek is oud-voorzitter van de Raad voor de Jaarverslaggeving.