Tornen aan materialiteitsbeginsel
Toepassing van het materialiteitsbeginsel moet worden beperkt tot de opzet van controle. Accountants mogen het begrip niet langer misbruiken als schaamlap om geconstateerde onjuistheden niet te laten corrigeren.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 10, 2004
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
De lijst met financiële schandalen is de afgelopen jaren flink aangegroeid. Dat stemt tot nadenken. Zeker voor accountants, die zelf steeds vaker onder vuur liggen. Een positief effect daarvan is dat er weer gediscussieerd mag worden over het ‘hoe en waarom’ van de accountantscontrole. Iets wat in de zucht naar commercie en de aandacht voor nieuwe accountantsdiensten te lang vergeten was. De ‘kwaliteit van de accountantscontrole’ - ook het thema voor de Accountantsdag van 2 december 2004 - lijkt weer centraal komen te staan. Zo woedde er onlangs in ‘de Accountant’ nog een discussie over het gebruik van automatiseringstools tijdens de controle.
Een ander belangrijk thema dat onlangs in dit blad (onder meer december 2003, opinierubriek mei 2004) werd besproken is het materialiteitsbeginsel. Regelmatig - zeer markant bij de bouwfraude - duikt dit begrip op als het gaat om het verzachten van de rol van de accountant in geval van financiële schandalen. Maar kan het wel worden gebruikt als alibi om met name niet-materiële fraude en onjuistheden (hierna samen te nemen onder de noemer ‘onjuistheden’) te laten voortduren?
Alarmeren
Wat betreft de financiële schandalen boeit de Ahold-affaire mij het meest. Er worden steeds meer feiten openbaar. Recentelijk verscheen er een boek getiteld Het drama Ahold. En NRC Handelsblad houdt op zijn internet-site een dossier bij over deze affaire. Daarin zijn onder meer zogeheten side letters en boeiende correspondentie tussen Ahold en diens accountant opgenomen. Verplichte kost voor onze - ik ben werkzaam bij NIVRA-Nyenrode - studenten. Het betreft ‘prachtig’ lesmateriaal. Over hoe een klant de accountant om de tuin kan leiden door creatief en vermoedelijk zelfs frauduleus te boekhouden. Het beschikbare materiaal geeft volgens de publieke discussie echter ook voorbeelden van feiten die het accountantskantoor hadden kunnen alarmeren, of beter: zouden hebben moeten alarmeren. Hebben de accountants deze niet gezien? Of niet willen zien?
Het gevaar van het meedeinen op de golven van onderzoeksjournalisten is dat een oordeel wordt gevormd op basis van materiaal dat deels onjuist en onvolledig kan zijn. Ik wil dan ook geen oordeel vellen over de vraag of de accountant van Ahold zijn werk goed heeft gedaan.
Materieel?
Ik kan wel in algemene zin iets zeggen over de naar aanleiding van de diverse boekhoudschandalen opgeroepen vraag of misstatements met een omvang van bijvoorbeeld honderden miljoenen, zo materieel zijn dat ze gecorrigeerd dienen te worden. Mijn opvatting daarover is helder: als dergelijke bedragen aan de orde zijn, kan ik het maatschappelijk verkeer slechts uitleggen dat het hier gaat om misstatements die per definitie materieel zijn. Dit soort bedragen zijn astronomisch en dus materieel. Zij dienen naar mijn mening dan ook altijd te leiden tot correctie in de jaarrekening.
Cumulatief effect
Meermalen heb ik accountants horen uitleggen dat toepassing van het materialiteitsbeginsel tot gevolg heeft dat onjuistheden met een positief en met een negatief effect tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Door op deze manier te compenseren blijft het totaal van de onjuistheden dan mogelijk onder de materialiteitsgrens. Naar mijn mening is het juister te kijken naar het cumulatief effect van de absolute bedragen van onjuistheden. Positieve en negatieve effecten moet je dan totaliseren, niet compenseren. Een gevolg hiervan is dat geconstateerde onjuistheden eerder moeten worden gecorrigeerd, omdat de materialiteitsgrens eerder zal worden bereikt.
Nóg juister is echter om elke fout te corrigeren, ongeacht het cumulatief effect van alle fouten en een materialiteitsgrens. Ik kom daar zo op terug.
Aanvullende werkzaamheden
Daarnaast heb ik accountants meermalen horen uitleggen dat door hen - bijvoorbeeld tijdens het uitvoeren van een steekproef - ontdekte onjuistheden niet materieel waren. Regelmatig bleek dat het feit dat er onjuistheden waren ontdekt niet heeft geleid tot het uitbreiden van de controlewerkzaamheden. Dit terwijl RLA 320, handelend over het ‘Materieel belang in de accountantscontrole’, in punt 6 het volgende aangeeft: ‘De accountant moet rekening houden met de mogelijkheden dat onjuistheden van relatief geringe omvang cumulatief een effect van materieel belang kunnen hebben op de jaarrekening.’ Ik lees hierin een instructie tot het verrichten van aanvullende werkzaamheden.
Alles corrigeren
Het voorgaande wil ik samenvatten in de volgende stelling over toepassing van het materialiteitsbeginsel: ‘Het materialiteitsbeginsel geldt slechts bij de opzet van de controle. Deze dient zodanig te zijn dat fraude en onjuistheden van materieel belang worden ontdekt. Het materialiteitsbeginsel verliest echter zijn betekenis als tijdens de controle fraude en onjuistheden aan het licht komen. De accountant moet in zo’n geval al hetgeen is opgekomen corrigeren, ongeacht de materialiteit.’
Geen grens
Ter verduidelijking een aantal korte opmerkingen:
- Toepassing van het materialiteitsbeginsel moet voor wat betreft de opzet van de controle worden gehandhaafd. Het heeft daar uit een oogpunt van doelmatigheid en kosten-/batenafweging ontegenzeggelijk nut.
- Dit wordt anders als het gaat om de evaluatie van de controlebevindingen. Daar verliest het materialiteitsbegrip voor mij aan waarde. Ik pleit er dan ook voor om toepassing van RLA 320, punt 12 achterwege te laten. Ik citeer: ‘Bij de evaluatie of de jaarrekening een getrouw beeld geeft, dient de accountant na te gaan of de bij de controle geconstateerde onjuistheden, voor zover niet gecorrigeerd, gezamenlijk van materieel belang zijn.’
- Ik pleit ervoor alle effecten van fraude en onjuistheden te corrigeren en reken mijzelf dan ook tot het ‘kamp der preciezen’. Het ‘kamp der rekkelijken’ zal, al dan niet gebaseerd op een kosten-/batenafweging, voor correcties een ondergrens willen instellen van bijvoorbeeld duizend, tienduizend of honderdduizend euro. Ik ben daar tegen, omdat er dan toch weer een materialiteitsgrens bij de evaluatie van controlebevindingen wordt ingevoerd.
Kosten?
Dan nog een korte opmerking over de financiële consequenties van een en ander. Zal uitvoering van mijn stelling - door een onderscheid te maken tussen opzet en evaluatie - leiden tot een aanzienlijke verhoging van de controlekosten? Ik zie dat niet in. Immers: de controlebevindingen liggen er tijdens de evaluatiefase toch al. En wat betreft de kosten van de correcties zelf voor de gecontroleerde: die zijn mijns inziens evenmin van dien aard dat ze een beletsel kunnen vormen.
Eén ding is voor mij duidelijk en staat voorop: het materialiteitsbeginsel kan niet langer de schaamlap van de accountant zijn die wordt gebruikt (misbruikt) om correctie van onjuistheden achterwege te laten.
Alles corrigeren?
Zero tolerance bij fouten, een goed idee? Hoogleraren, accountants en gecontroleerden over Marcel Pheiffers voorstel.
‘Correcties dragen slechts bij aan schijnzekerheid’
In een bestuursvergadering van de tennisvereniging is het al niet anders dan in het bedrijf. De jaarstukken staan op de agenda en iedereen kijkt naar de accountant. Als hij zegt dat het goed is, zucht iedereen en kijkt snel de andere kant op. Maar als er een fraude, klein of groot, heeft plaatsgevonden, is het niet anders. ‘Dat had de accountant toch moeten ontdekken.’
Het maatschappelijk verkeer vraagt de accountant of de jaarrekening een getrouw beeld geeft. Geen exact beeld. Trouwens wat is een exact beeld? Een jaarrekening zonder fouten? Er zullen door het management of bestuur altijd beslissingen worden genomen die berusten op arbitraire gronden. Denk aan onderhanden werken en voorraden bouwgronden bij een bouwbedrijf. Waardering van duurzame activa, boeken vol zijn er over geschreven.
Getrouw beeld, daar gaat het om. Daar zet de accountant zijn handtekening onder. Hij heeft onderzocht of de opsteller van de jaarrekening zijn werk naar behoren heeft gedaan, of de jaarrekening materieel juist is. Correcties die niet van materiële betekenis zijn, moeten niet worden doorgevoerd. Dat draagt slechts bij aan schijnzekerheid en daar is het maatschappelijk verkeer helemaal niet mee geholpen. Het is irritant voor de samensteller en tijdrovend. De accountant weet het altijd beter. Laat begrippen als ‘materialiteit’ als jargon trouwens maar thuis. Het zal de accountant niet helpen in de vervulling van zijn taak.
Joop Janssen, oud-bestuursvoorzitter van Heijmans
‘Niet dwingen tot corrigeren, wel melden aan commissarissen’
Marcel Pheijffer komt met een aantal interessante stellingen over het toepassen van het materialiteitsbegrip. Objectieve analyse van de stellingen leert echter dat er niet zoveel nieuws onder de zon is. Het materialiteitsbegrip is in 1933 door de SEC geïntroduceerd als een gebruikersbegrip en sindsdien druk bediscussieerd en onderzocht. Is een accountant in staat om in te schatten welke fout/omissie in de jaarrekening de besluitvorming van de gebruiker zal beïnvloeden? Een schier onmogelijke taak, gegeven het grote aantal gebruikers, besluiten, motieven en meningen. Het introduceren van het begrip tolerantie voor het bepalen van de nauwkeurigheid van de controle, als surrogaat van het gebruikersbegrip, op basis van kwantitatieve en kwalitatieve factoren, is tot op heden niet meer dan een second best-oplossing.
De oproep om ‘alle’ fouten en fraudes door de gecontroleerde te laten aanpassen verdient steun. Maar het is niet efficiënt en opportuun om grote multinationale ondernemingen te dwingen onjuistheden die de besluitvorming niet beïnvloeden te corrigeren. Hogere kosten dan baten door invoering van een ‘nulmaterialiteit’ bij de evaluatie van de controle is onwenselijk. Het salderen van positieve en negatieve onjuistheden - met uitzondering van fraude! - is aanvaardbaar, zolang de accountant de opdracht krijgt na te gaan of de jaarrekening als geheel een getrouw beeld geeft en geen verklaring per post geeft.
Wel is het goed om overeenkomstig RAC 240 alle (ongesaldeerde) niet gecorrigeerde fouten aan de raad van commissarissen/audit committee te melden. Achtergronden en motieven kunnen met de accountant en het bestuur worden besproken.
Philip Wallage, hoogleraar Accountancy aan de Universiteit van Amsterdam en partner bij KPMG
‘Alleen bij fraude alles corrigeren’
Om het materialiteitsbeginsel te benoemen tot ‘een schaamlap om geconstateerde onjuistheden niet te laten corrigeren’ gaat mij veel te ver.
Een verklaring van de accountant is nog altijd een ‘getrouwbeeldverklaring’. De vraag is of het verantwoordingsstuk waarbij de verklaring is gegeven een ‘getrouw beeld van de werkelijkheid’ geeft, niet of die verantwoording voor honderd procent exact juist is. Dit laatste wordt ook niet door de gebruiker van de verklaring verwacht. Deze behoort immers tot de groep die wordt betiteld als de ‘verstandige leek’, van wie mag worden verwacht dat hij de strekking van de verklaring kan interpreteren.
Dan de vraag hoe het materialiteitsbeginsel bij de evaluatie van de controlebevindingen moet worden gebruikt. Marcel Pheijffer gooit in dit kader fraude en onjuistheden op een hoop. Tussen deze twee grootheden bestaat echter een duidelijk verschil. Fraude dient als een verschijnsel te worden benaderd. Het devies moet hier luiden: altijd alles corrigeren en maatregelen treffen waardoor de fraude niet meer kan voorkomen.
Bij onjuistheden is een driedeling te onderscheiden: feitelijk geconstateerde onjuistheden, onjuistheden als gevolg van extrapolaties en onjuistheden als gevolg van verschil in inzicht. Natuurlijk ben ik het met Pheijffer eens dat geconstateerde onjuistheden ter kennis moeten worden gebracht aan het management, met het dringend verzoek deze te corrigeren. De accountant zal moeten nagaan in hoeverre zijn verzoek is gehonoreerd. De niet-gecorrigeerde onjuistheden zal hij - met behulp van zijn professional judgment - zowel op postniveau als op het niveau van de totale jaarrekening moeten beoordelen. Deze beoordeling moet zich dan richten op het al dan niet aantasten van het getrouwe beeld van de verantwoording. Hierbij speelt het materialiteitsbeginsel dan wel degelijk een rol. Voorts ben ik van mening dat de accountant zowel de gecorrigeerde als ongecorrigeerde onjuistheden moet bespreken met de raad van commissarissen dan wel het audit committee.
Het ‘kamp der preciezen’ is voor mij te eng en het vergroot alleen maar de verwachtingskloof. Het ‘kamp der rekkelijken’ is te weinig toegespitst op de specifieke situatie. Het ‘kamp der professionals’ trekt mij veel meer. De accountant dient zijn professional judgment aan te wenden en te documenteren bij zijn beoordeling van de ongecorrigeerde onjuistheden, alvorens tot een verklaring te komen.
Hans Verkruijsse, voorzitter van de Commissie Controlevraagstukken en Richtlijnen van het NIVRA, partner van Ernst & Young
‘Correcties moeten afhankelijk blijven van omvang’
De accountantscontrole is primair gericht op de getrouwheid van de jaarrekening. Het begrip materialiteit moet in deze context worden bezien. Het bestuur/de directie stelt de jaarrekening op, de accountant controleert en geeft een oordeel over de getrouwheid.
Marcel Pheijffer geeft een te eenzijdige weergave van de problematiek. Het begrip ‘onjuistheden’ is geen zwart-witbegrip. Bestuur/directie en accountant kunnen van mening verschillen over de interpretatie en/of waardering of kwantificering van posten van de jaarrekening. Het oordeel van de accountant zal dan ook altijd een oordeel met een zekere materialiteitsmarge (moeten) blijven. Wel zal bij evidente fouten bij de totstandkoming van cijfers altijd nader moeten worden beoordeeld of er sprake is van incidentele fouten of systeemfouten, van een bewuste misstatement of een vergissing, een onbewust foutieve verwerking. Mijn beeld is dat accountants dat als ‘standaardpraktijk’ zien. Bewuste misstatements vragen, ongeacht de omvang, altijd grote aandacht, want deze kunnen onderdeel uitmaken van een systeem. Correcties blijven wat mij betreft afhankelijk van omvang, ofwel materialiteit.
Op het punt hoe om te gaan met fraude zijn de huidige richtlijnen mijns inziens ook duidelijk. Dit gaat verder dan corrigeren ten behoeve van de jaarrekening. De accountant moet vaststellen welke maatregelen de directie met betrekking tot de geconstateerde fraude neemt. Ik vind deze benadering een betere bijdrage aan de ‘kwaliteit van de accountantscontrole’ dan de door Pheijffer bepleite rekenkundige exercitie van correctie van ‘alle’ onjuistheden.
Herman Hazewinkel, bestuursvoorzitter Volker Wessels
‘Alles moet correct zijn’
Centraal bij het doen en laten van accountants staat het kernbegrip ‘vertrouwen’. De accountant dankt zijn wettelijke positie aan het feit dat hij met zijn verklaringen vertrouwen toevoegt aan bedrijfsgegevens die hij heeft onderzocht.
MKB-Nederland is van mening dat een accountant geen ‘januskop’ moet hebben. Het kan niet zo zijn dat hij bij de ene fout streng kijkend zijn opdrachtgever tot aanpassingen maant, en de andere keer bij gemaakte fouten alleen glimlacht. Accountancy is gebaat bij eenduidigheid en uniforme begrippen. Vertrouwen mag geen multi interpretabel begrip zijn. Van een accountant moet daarom in de visie van MKB-Nederland worden verwacht dat álle materiaal dat hij onder ogen heeft gehad, correct is.
Van een accountant moet inderdaad worden verwacht dat datgene wat onder zijn ogen is geweest ook correct is en derhalve ‘te vertrouwen’ is. Het mag uiteraard niet zo zijn dat een accountant frauduleuze handelingen die hij in zijn werkzaamheden tegenkomt zonder gevolgen mag laten. Ook ten aanzien van andere fouten, die niet eens tot een bijstelling van het totaalbeeld behoeven te leiden, moet een accountant ‘streng en rechtvaardig’ zijn.
Het is zoals we nog van school weten. Een som is niet alleen goed als de uitkomst correct is; ook de berekening moet kloppen. Anders blijven we in de toekomst van accountants een dermate schizofreen optreden vragen, dat er in de toekomst vraagtekens gesteld blijven worden bij het vertrouwen dat de samenleving in accountants mag stellen.
Marcel Braakman, hoofd verenigingszaken MKB-Nederland
‘Wel corrigeren, maar niet te rigide’
‘Materialiteit’ is een lastig vraagstuk, omdat het van de ondernemingsleiding en de accountant vraagt om in de huid te kruipen van de gebruikers van jaarrekeninginformatie, en te evalueren of hun beslissingen beïnvloed zouden kunnen worden door een omissie van een bepaalde aard of omvang. Een schier onmogelijke taak, zeker gezien de diversiteit van stakeholders en hun informatiebehoeften.
Het beroep kan dan ook niet anders dan vuistregels aanreiken om accountants te helpen bij het bepalen van de onnauwkeurigheid (want dat is materialiteit) die als planningsgrootheid nog net aanvaardbaar is bij de opzet van de controle. Terecht betoogt Pheijffer evenwel, dat materialiteit als evaluatiegrootheid een heel ander verhaal is. Ik ga voor een belangrijk deel met zijn opvattingen mee. Wat mij betreft mogen de regels zodanig worden aangescherpt, dat bekende fouten nagenoeg geheel gecorrigeerd moeten worden. Nagenoeg geheel, want anders dan Pheijffer denk ik dat uit oogpunt van kosten-batenafweging de correctie van zeer geringe fouten achterwege zou kunnen blijven. Want die kosten zitten niet alleen in de boekingskosten. De rigide plicht tot correctie van iedere fout maakt bij grote entiteiten vooral het afsluitings- en rapportageproces onbeheersbaar. Immers, iedere verkeerd geboekte euro die op enig moment boven water komt, zou weer moeten leiden tot aanpassing van de cijfers en complete herziening van de jaarrekening, totdat deze definitief is vastgesteld (en goedgekeurd?). Dat is een onredelijke eis, zeker in een omgeving waarin op grond van de behoefte aan snelheid van informatievoorziening het afsluitingsproces een zeer strak gepland proces is, waarbij het afsluitings-, rapportage- en het controleproces voor een belangrijk stuk gelijk op gaan. Een soort ‘de minimis grens’ van bijvoorbeeld twee procent van de materialiteit (zoals in de VS wordt gehanteerd), waar beneden correctie achterwege kan blijven, lijkt mij dan ook aanvaardbaar. Kortom, alhoewel ik het met het basisprincipe van Pheijffer eens ben, acht ik het inleveren van een heel klein beetje precisie ten behoeve van tijdigheid van informatieverstrekking gewenst.
Roger Dassen, nationaal vakdirecteur accountancy Deloitte Nederland
‘Voer een zero tolerance-beleid’
Marcel Pheijffer pleit voor het loslaten van het materialiteitsbegrip bij de evaluatie van controlebevindingen. Ik steun hem in deze stelling. Ik ben van mening dat accountants zichzelf geen dienst bewijzen door het materialiteitsbegrip te hanteren bij de evaluatie van de controle. Door dit criterium te volgen krijgt de klant een instrument in handen om de discussie over de noodzaak tot aanpassen van de geconstateerde fouten aan te gaan. De accountant wordt dan in de verdediging gedrukt met het vaag gedefinieerde materialiteitsbegrip als norm. De accountant verwordt tot onderhandelaar. Het is in hoge mate bedreigend voor het beroep als dat beeld ontstaat bij het maatschappelijk verkeer. Accountants dienen beschermd te worden tegen klanten die de onderhandelingsruimte zoeken door een zero tolerance-beleid te voeren. Dit is minder moeilijk dan het lijkt. Immers, als een fout niet materieel is, doet het de organisatie geen pijn om de fout te herstellen. Dus kan even goed worden aangepast. Als de organisatie echter weigert aan te passen is de invloed van de fout in de ogen van de directie blijkbaar dusdanig, dat de accountant zich moet afvragen of alleen al daardoor de niet-materiële fout automatisch een materiële fout wordt. In dat geval dient de fout zeker hersteld te worden. Omwille van de beeldvorming en om te voorkomen dat accountants tegen elkaar worden uitgespeeld dient de richtlijn ter zake te worden aangepast.
Harold Hassink, hoogleraar Bedrijfseconomie Universiteit Maastricht
Geen reactie VNO-NCW
Ondanks herhaald verzoek wil werkgeversvereniging VNO-NCW niet reageren op het voorstel van Marcel Pheijffer. De organisatie beschouwt het onderwerp ‘materialiteit’ als een zaak voor accountants zelf.
Naschrift
Een deel van de kritiek op mijn stellingname betreft het (te) rigide karakter ervan, vooral als het gaat om het kostenaspect. Hoewel ik achter mijn standpunt blijf staan kan ik, zo het maatschappelijk verkeer dat wenselijk acht, leven met het voorstel van collega Roger Dassen: een ‘de minimis grens’ van twee procent van de materialiteit.
In een aantal reacties komt het begrip ‘getrouwheid’ aan de orde. Mijn opvatting is dat een jaarrekening waarin geconstateerde onjuistheden zijn gecorrigeerd altijd een getrouwer beeld geeft dan een jaarrekening waarin dergelijke correcties achterwege blijven. Dat heeft niets - zoals ondernemer Joop Janssen opwerpt - met schijnzekerheid te maken. Correcties ‘irritant voor de samensteller’ en ‘tijdrovend’, zoals hij stelt? Tsja. Als ik zo’n reactie lees ben ik altijd blij dat er externe accountantscontrole bestaat.
Gaat het mij dan louter om een ‘rekenkundige exercitie’ zoals Herman Hazewinkel stelt? Nee! De accountant toetst en (be)oordeelt. Ik zie liever zo min mogelijk dat de accountant de ondernemer ‘verzoeken’ doet, die al dan niet worden ‘gehonoreerd’ (woordkeuze Hans Verkruijsse).
Met Harold Hassink zie ik de accountant voorts liever niet als onderhandelaar. Het volgende citaat van een voor een wetenschappelijk onderzoek geïnterviewde medewerker laat zien dat die figuur in de praktijk kennelijk wel eens voorkomt: “I was in this meeting, not so long ago, with all the top names from the client and us. The issues we had found during our audit dominated the agenda. It became very clear to me that they (the audit findings) are all part of a big negotiation. In the end they traded our finding against a general reserve or something …”
Marcel Pheijffer
Gerelateerd
Alleen materieel of ook met diepgaande invloed?
Bepalen of het effect van een afwijking of onzekerheid van diepgaande invloed is, als die betrekking heeft op specifieke posten van de jaarrekening, vereist professionele...
Materialiteit
Juist in tijden van onzekerheid en volatiliteit neemt het belang van een goede toelichting bij de jaarcijfers toe, aldus Arjan Brouwer. Een dialoog over materialiteit...
AFM: 'Voer dialoog met accountant over materialiteit in jaarrekening'
Beleggers, analisten en financiers kunnen de accountant meer bevragen over de bepaling van de materialiteit in de jaarrekeningcontrole. De gehanteerde materialiteit...
Van materialiteit naar uitvoeringsmaterialiteit
De vertaling van (overall) materialiteit naar uitvoeringsmaterialiteit komt niet zo maar uit de lucht vallen. Daar moet de accountant wel wat voor doen. Moet hij...
Uniforme materialiteit!
Nog een keer materialiteit? Ik heb er al vaker over geschreven. Dit keer is de aanleiding een artikel van Eva Eijkelenboom op de website van het MAB. Zij heeft onderzoek...