Kleine kantoren moeten investeren in kwaliteit
Regelgeving en toezicht zetten kleine accountantskantoren onder toenemende druk. Arie Hak en Willem van Wijngaarden betogen in dit verband dat voor koepelorganisaties en consultatie een belangrijke rol is weggelegd (‘de Accountant’, mei 2006). Volgens Frank van der Noll is dit niet realistisch.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 11, 2006
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Frank van der Noll
In het artikel ‘Kleine kantoren onder druk’ wordt aandacht besteed aan de situatie waarin kleine accountantskantoren zich momenteel bevinden. De aanzet komt van Hans Verkruijsse, die aangeeft dat aan het in de volle breedte uitoefenen van het accountantsberoep door kleine kantoren getwijfeld moet worden. Om maar met de deur in huis te vallen, ik ben het geheel met hem eens. Arie Hak (SRA) en NIVRA-voorzitter Willem van Wijngaarden nuanceren deze stelling nadrukkelijk. Beiden geven aan dat kleine kantoren door consultatie en ondersteuning van bijvoorbeeld het SRA adequaat geïnformeerd kunnen blijven. Naar mijn mening worden hier twee zaken onderschat: de beperktere kennis van actuele ontwikkelingen bij geconsulteerde collegae, die werken als eenpitter of bij kleine accountantskantoren, en een te ruime mate van vrijblijvendheid.
Door het uitvoeren van een groot aantal reviews bij kleine én grotere accountantskantoren beschik ik over een goed inzicht in de kennis en kunde bij kleine accountantskantoren. Mijn indruk is dat kleinere accountantsorganisaties relatief weinig tijd en geld investeren in het bijblijven in actuele ontwikkelingen, veelal vanwege het ontbreken van een adequate interne kwaliteits- en kennisorganisatie. Vaak wordt gesteld dat de beperktere complexiteit van hun cliënten dit ook toelaat, hoewel diverse actualiteiten kleine kantoren wel degelijk raken. Maar ook het op juiste wijze opstellen van accountantsverklaringen, het uitvoeren van een adequate risicoanalyse op jaarrekeningpostniveau, het correct vertalen van de interim- naar de balanscontrole en last but not least de invloed van automatisering op de jaarrekeningcontrole, zijn voor een aantal van deze kantoren al te hoog gegrepen. Uiteraard wil ik niet generaliseren, maar kleinere accountantsorganisaties besteden hieraan minder aandacht omdat voor hen het minder prioriteit heeft dan voor een accountantskantoor dat beursfondsen controleert en waar de Autoriteit Financiële Markten sneller aan de deur zal kloppen. Toch zou hier geen verschil mogen bestaan tussen kleine en grote accountantskantoren. Het maatschappelijk verkeer mag van accountantskantoren met een vergunning verwachten dat gelijke dienstverlening met dezelfde kwaliteit is omgeven.
De suggestie dat consultatie bij de SRA of een collega de oplossing vormt voor kleine kantoren, lijkt weinig realistisch. Te betwijfelen valt of de geconsulteerde collega altijd het juiste antwoord zal hebben en of het SRA wel dicht genoeg bij de praktijk van de betrokken accountant staat. Bovendien is de vraag hoe bindend een advies van het SRA kan zijn.
Bij de grote accountantskantoren is de vrijblijvendheid van vaktechnisch advies de laatste jaren sterk afgenomen, hetgeen positief zou moeten zijn voor de kwaliteit van de dienstverlening. Mijns inziens dienen accountants die geconfronteerd worden met nieuwe regelgeving zich gewoon adequaat bij te scholen, met afsluitende toetsing en centrale registratie. Van grotere accountantsorganisaties kan en mag verwacht worden dat dit intern geregeld wordt. Kleine kantoren zullen dit anders moeten organiseren omdat het opzetten van een vaktechnisch bureau veelal niet tot de mogelijkheden behoort. In dit kader zou ondersteuning geboden kunnen worden door het SRA, VERA of het NIVRA. Daarnaast zou consultatie bij het SRA bindend moeten worden en zodanig moeten worden geformaliseerd dat dit in voorkomende gevallen achteraf eenduidig uit het controledossier blijkt.
Vanuit het College Toetsing Kwaliteit komen geluiden dat kleine kantoren regels als te streng ervaren. Dit is een signaal dat hun motivatie om de actualiteit op de voet te volgen misschien minder groot is, en maakt de noodzaak tot voldoende bijscholing en formele consultatie extra duidelijk. Adequate kwaliteits- en kennissystemen voor het garanderen van een kwalitatief gezonde accountantscontrole kosten tijd en dus geld. Maar vrijblijvendheid heeft hierin naar mijn mening in de huidige tijd geen plaats. Als kleine kantoren deze investering plegen (onder meer door externe bijscholing of het aanstellen van bijvoorbeeld interne kenniswerkers), dan zal dit bij een normale bedrijfsvoering in de tariefstelling blijken, waardoor een betere vergelijking mogelijk wordt met kantoren die nu reeds investeren in kwaliteitszorgen kennissystemen.
Dit heeft voor het gehele beroep het positieve effect dat accountantscontrole minder snel zal verworden tot een commodity waarvoor prijsconcurrentie de boventoon voert. Als we tegelijkertijd de kwaliteitsperceptie van het maatschappelijk verkeer van accountantscontrole positief kunnen beïnvloeden, zijn we op de goede weg.
Noot
Frank van der Noll is werkzaam als internal auditor bij Biomet Europe BV en was voorheen werkzaam als openbaar accountant. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.