'Regelgeving leidt tot uitholling accountantsfunctie'
Accountants worden geplaagd door regelverdriet. Ze worden met checklists om de oren geslagen. Sinds het debacle van Arthur Andersen zit de schrik er goed in. Er is zelfs een checklist voor de checklists. Wat zijn de gevolgen? En vooral: wat zijn de alternatieven?
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 5, 2007
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Voor zijn gevoel draaide het bij zijn werk steeds meer om de vorm. Als extern accountant bij Ernst & Young was Gerard van Ieperen (31) bij het uitvoeren van jaarrekeningcontroles steeds meer tijd kwijt aan het invullen van checklists en het vullen van het controledossier met verplichte documentatie. Dit ging ten koste van de tijd die beschikbaar was voor zaken die voor de bedrijfsvoering van de cliënt relevant waren.
“Ik had niet het gevoel dat onze komst iets uitmaakte voor de klant. Enigszins gechargeerd gesteld, kwam het erop neer dat de klant tevreden was als wij maar zo snel mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten een schone verklaring konden afgeven. Kortom, door alle regelgeving van de laatste jaren werd het werk inhoudelijk steeds minder interessant.Daar bovenop kwam een hoge werkdruk. Zo belandde ik in een soort neerwaartse spiraal, waarbij ik me afvroeg of dit nou het leven was dat ik wilde leiden.”
Inhoudelijk
Zich de vraag stellen, was hem beantwoorden: nee. Van Ieperen had niet voor het beroep van accountant gekozen om een groeiend aantal checklists en formulieren in te vullen. Op een aantal stage-uren na is hij afgestudeerd. Maar nog voordat hij zich officieel RA mocht noemen, besloot hij uit te kijken naar een andere functie. Sinds augustus 2006 werkt Van Ieperen als internal auditor bij KPN. Als de raad van bestuur knelpunten in processen of specifieke risico's signaleert, moet hij door zijn accountantsbril kijken naar verbetermogelijkheden.
“Dit is inhoudelijk interessant werk. Het is afwisselend. Mensen zijn blij dat ik er ben. Mijn aanwezigheid maakt een verschil. Dat gevoel had ik bij de cliënten van mijn vorige werkgever een stuk minder.”
Afwisseling
Een vergelijkbaar verhaal heeft Robert Snijders (38). Tot voor kort werkte hij als extern accountant bij BDO. “Doordat de regeldruk de afgelopen jaren enorm is toegenomen, staat de adviesfunctie die je als accountant van nature hebt steeds meer onder druk. Er is minder tijd om met de cliënt periodiek om de tafel te zitten en de ontwikkelingen in de business te bespreken. Voordat je überhaupt aan een opdracht begint, ben je al een paar duizend euro verder omdat je eerst allerlei checklists moet invullen. Er is zelfs een checklist voor de checklists!”
Ook Snijders zei vaarwel tegen de externe accountancy. Hij werd zelfstandig interimmanager. Zijn oordeel over zijn nieuwe werk lijkt als twee druppels water op dat van Van Ieperen: als interimmanager biedt hij meer toegevoegde waarde en ervaart hij meer afwisseling dan als extern accountant.
Uitholling
Over de steeds meer als knellend ervaren regelgeving wordt binnen de accountancy veel ggklaagd. Daar blkjft het niet bij. Een groeiende groep vooral jongere accountants stemt met de voeten en keert het vak de rug toe. Snijders en Van Ieperen zijn bepaald niet de enigen. Jaap van Manen, partner bij PricewaterhouseCoopers en hoogleraar accountantscontrole in Groningen, ziet veel jonge accountants vanwege het steeds strakkere regelkeurslijf het vak verlaten. Een zorgwekkende ontwikkeling.
“Op lange termijn betekent dat een uitholling van de functie van de accountant. Want de accountants die met deze situatie gelukkig zijn en die alleen vanuit de regels naar bedrijven kijken en hen proberen te beschermen tegen boetes, zullen nooit goede gesprekspartners voor de cliënt worden. Dit type accountant heeft niet de tijd en de drive om met de cliënt in gesprek te gaan over diens business, de toekomstige ontwikkelingen en de kwaliteit van de resultaten. Als het zo doorgaat, komt de natuurlijke adviesfunctie van de accountant onder druk te staan.”
Middle market
In het verlengde hiervan ligt een andere constatering. Van Manen ziet bij rekruten een groeiende voorkeur voor controlewerk in de zogeheten middle market, zeg maar de bovenkant van het middenen kleinbedrijf. “Grote beursgenoteerde klanten zijn weliswaar goed voor je status. Maar de kleinere zorgen voor meer lol, meer arbeidsvreugde. Daar ervaren ze als accountant een grotere toegevoegde waarde en minder regeldruk.”
Van Manen zit in een stadium van zijn loopbaan waarin de toe nemende regelgeving zijn arbeidsvreugde niet meer schaadt. “Het is interessant mee te maken hoe de machtsverhoudingen verschuiven en hoe de macht steeds meer bij de raad van commissarissen, en vooral het audit committee, komt te liggen in plaats van bij de raad van bestuur,” zegt hij. Maar dat betekent niet dat hij zich geen zorgen maakt over het toenemen van toezicht en regelgeving rond accountants.
Escalatie
Een veelheid aan oorzaken ligt daar volgens hem aan ten grondslag. Allereerst zijn er de enorme boekhoudschandalen rond Enron en Worldcom, en in mindere mate die bij Ahold en Shell. Die waren niet alleen mogelijk door het klimaat van grootheidswaan en hebzucht van rond de eeuwwisseling. Ze hingen ook samen met de rules-based Amerikaanse manier van toezicht. Waarbij geldt dat als iets niet expliciet verboden is, het mag, en waarbij het een sport wordt om zoveel mogelijk tussen de regels door te fietsen.
Ongelukkigerwijs was het antwoord een escalatie van regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Sarbanes-Oxley Act in de Verenigde Staten. Maar ook bij de International Financial Reporting Standards (IFRS) binnen Europa verloor de principle-based-benadering steeds meer terrein ten koste van het rules-based-toezicht.
‘Bangeriken’
Daar bovenop komt een algemene maatschappelijke trend: de politiek heeft de neiging om iedere misstand en elk incident te lijf te gaan met nieuwe regelgeving. Het toezicht op naleving van deze regelgeving ontwikkelt zich tot een heel nieuwe bedrijfstak. In Groningen is zelfs een bijzonder hoogleraar toezicht, Ko de Ridder. Hij is als zodanig benoemd door Vide, de beroeps vereniging van toezichthouders, inspecteurs, handhavers en evaluatoren. De op 1 oktober 2006 in handen van de Autoriteit Financiële Markten gelegde Wet toezicht accountantsorganisaties (‘controle van de controleurs’) vormt op deze ontwikkeling geen uitzondering.
Bij accountants zit de schrik er bovendien extra goed in na de ondergang van Arthur Andersen, als gevolg van diens betrokkenheid bij Enron. Het debacle ondermijnde op nog nooit eerder vertoonde wijze het gezag van accountants.
Van Manen: “Die affaire heeft bewezen wat we eigenlijk al wisten. De ketting is zo sterk als de zwakste schakel. We nemen geen risico's meer en daarom is de technical office nu oppermachtig geworden. Partners doen geen stap meer zonder dat ze de vaktechnische staf over de schouder laten meekijken. Cliënten ervaren ons als bangeriken die alles wat ze doen eerst willen afstemmen op de regels.”
‘Wees welkom’
Het naleven van alle regels kost bovendien veel tijd en dus geld. In zijn boek Controle is goed, vertrouwen nog beter citeert Kees Cools (executive advisor bij The Boston Consulting Group en hoogleraar corporate finance in Groningen) een AEX-ceo die klaagt over de acountantsrekening: “De rekeningen zijn verdubbeld en hun toegevoegde waarde is gehalveerd.” “Zo scherp als de gesprekspartner van Cools het verwoordt, hoor ik het niet. Maar de klacht is wel heel herkenbaar”, zegt Van Manen.
Ondanks zijn zorgen over de toegenomen regeldichtheid vindt Van Manen niet dat het op de weg van de accountants ligt zich te verzetten tegen door de politiek uitgevaardigde regels. “Als wij ons verzetten, maken we ons verdacht. Wij kunnen niet anders dan zeggen ‘wees welkom’ en vervolgens doen wat er van ons wordt gevraagd. Het moet natuur-lijk wel fair gebeuren: alle accountants dienen de regels na te leven. De kosten ervan berekenen we uiteraard door aan onze cliënten.”
Geen lobby
Het bedrijfsleven is dus de dupe. Dat klaagt wel. Maar het onderneemt geen enkele actie tegen de toegenomen regeldruk rond de accountancy. Alleen tegen de dubbele taak van de AFM (én beoordeling van de jaarverslagen, én controle van de accountants) heeft VNO-NCW zich verzet. Maar van een verdere lobby is geen sprake. Van Manen betreurt dat. “Dat ze deze berg aan regels niet willen hebben, snap ik. Maar dan moeten ze niet bij ons zijn, maar bij de politiek.”
Paul Frentrop, directeur van Deminor (een adviesbureau dat de belangen van minderheidsaandeelhouders behartigt), vindt dat een flauwe opstelling. “Als u klachten hebt over de hoge rekening, moet u niet bij ons zijn.”
Krokodillentranen
Frentrop vindt dat de accountantsbranche krokodillentranen plengt om het regelverdriet. Hij vergelijkt het werk van een accountant met dat van een automonteur: “Als ik mijn auto naar de garage breng, wil ik dat hij het daarna weer doet. Dan neem ik ook geen genoegen met een monteur die zegt dat hij de kleppen niet heeft gecontroleerd omdat ze niet op zijn checklist stonden. Net zo goed als ik niet wil dat een automonteur zich achter een checklist verschuilt, accepteer ik dat ook niet van een accountant.
“Een accountantsverklaring betekent: ‘U kunt van mij aannemen dat de cijfers deugen.’ Daaraan verbindt een accountant zijn naam en reputatie. Daarmee loopt hij risico. Daarvoor wordt hij betaald. Niet om te checken of aan de regels is voldaan. Om dat te doen heb je geen dure accountants nodig. Daarvoor zijn er boekhouders.”
Weg terug?
Wat zijn de alternatieven voor het steeds dichtere woud van regels? Bestaat er überhaupt een weg terug? Nog meer regels formuleren is in elk geval niet de oplossing, vindt André Bindenga, onder meer emeritus hoogleraar accountancy en oud-voorzitter van Ernst & Young. “Er zijn zo veel mogelijkheden om gebruik te maken van financiële instrumenten, alsmede transacties te verantwoorden, dat het onmogelijk is voor alle voorkomende gevallen regels te formuleren”, zegt hij.
Dat het publiek weinig of geen vertrouwen in accountants heeft, heeft volgens hem echter niets te maken met de hoeveelheid regels. “Cruciaal is dat de financiële band tussen de accountant en de gecontroleerde wordt doorgesneden”, meent hij. “Dat is de enige echte manier om onafhankelijkheid te garanderen.”
Honend
Bindenga heeft hiervoor al herhaaldelijk gepleit. Tenminste voor zover het de controle betreft van beursgenoteerde ondernemingen en andere OOB's (Organisaties van Openbaar Belang), zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. De controle hiervan zou moeten worden uitgevoerd door een nieuw in het leven te roepen internationaal orgaan.
Binnen de accountancy is nogal honend gereageerd op de voorstellen van Bindenga. Daarbuiten is veel meer instemming te beluisteren. ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ en ‘his master's voice’ wordt nogal eens opgemerkt bij het accountantsoordeel bij de jaarrekening. En, zo merkt Bindenga fijntjes op in een artikel van december 2005 in het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie (MAB): “Recent hebben deskundigen nog gewezen op het verschijnsel dat accountants blijkbaar in onvoldoende mate beseffen dat hun eigenlijke cliënt het maatschappelijk verkeer is.”
Groot en klein
Wat de verdienste van de voorstellen van Bindenga ook is, direct en makkelijk uitvoerbaar zijn ze in elk geval niet.
Marcel Karman, partner van het in Amsterdam gevestigde Dubois & Co, doet sneller uit te voeren suggesties. Waarbij ook Karman aandacht heeft voor het verschil tussen grote (beursgenoteerde) OOB's en overige organisaties. Kort gezegd worden die laatste nodeloos opgezadeld met allerlei door de International Federation of Accountants (IFAC) uitgevaardigde regels. Deze regels zijn vooral van toepassing op de OOB's en niet of nauwelijks op de nationaal opererende organisaties.
Echter, de niet-internationaal opererende kantoren die vooral deze nationale organisaties tot klant hebben, zijn ondervertegenwoordigd in de Nederlandse commissies (Commissie
Controlevraagstukken en Richtlijnen (CCR) en Subcommissie Richtlijnen voor de Accountantscontrole (SCORA)) die deze richtlijnen naar de Nederlandse praktijk moeten vertalen. Voor differentiatie van regels naar organisaties met een verschillende omvang is daarom onvoldoende aandacht.
Verkeersregels
Karman, die zelf zes jaar in de CCR en drie jaar in de SCORA zat, meent dat een betere vertegenwoordiging van middelgrote en kleine kantoren in die commissies een stap in de goede richting zou zijn.
“Voor kleine, maatschappelijk nuttige organisaties is een accountantscontrole een bijna onbetaalbare luxe. Wij hebben bijvoorbeeld nogal wat klanten in de cultuursector. Door de overheid gesubsidieerde toneelgezelschappen moeten hun jaarrekening laten controleren. In verhouding tot de omvang van de organisatie kost zo'n controle erg veel geld. Intussen vraag je je af of het wel zinvol is, zo'n invuloefening van allerlei checklists.”
Karman vergelijkt de huidige opeenstapeling van wetten, voorschriften en richtlijnen wel eens met het verkeer. “Als je de verkeers regels simpel houdt, zijn alle verkeersdeelnemers onbewust bekwaam. Kom je echter met telkens nieuwe regels, dan leidt dat zo af dat de verkeersdeelnemers alleen nog maar met de regels bezig zijn en daardoor zo in beslag worden genomen dat ze het overzicht verliezen en ongelukken maken.”
Schipholbrand
In de accountancy is iets vergelijkbaars aan de gang. Karman maakt te vaak mee, bijvoorbeeld op congressen, dat deskundigen niet meer weten waar de richtlijnen over gaan. Door de spreekwoordelijke bomen zien zelfs ervaren accountants het bos niet meer. Voor nieuwelingen is er bijna geen beginnen meer aan.
Er kan een zelfde situatie ontstaan als bij de Schipholbrand. Pieter van Vollenhove zei daarover in zijn functie als voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat iedereen zo druk was met de regels dat men de veiligheid vergat. Als het zo doorgaat zijn accountants straks zo druk met het naleven van de regels dat ze geen oog meer hebben voor de betrouwbaarheid van de door hen gecontroleerde cijfers.
Welke regels?
Niet de afzonderlijke regels, maar het geheel maakt de accountant mismoedig. Dit is het beeld dat oprijst uit Trends in Accountancy, brancheverkenning 2005-2006. Gevraagd naar hun oordeel in hoeverre tien verschillende soorten weten regelgeving effectief bijdragen aan het waarborgen van betrouwbaarheid van de verslaggeving en een betere werking van financiële markten, zegt meer dan veertig procent van de ondervraagde accountants dat de genoemde maatregelen ‘effectief’ zijn, terwijl ongeveer dertig procent er ‘neutraal’ tegenover staat.
IFRS en Wta springen er het minst goed uit. Deze worden door respectievelijk slechts 30,6 en 32,9 procent van de accountants als ‘effectief’ beschouwd. Even opvallend is dat er over de kwaliteit (in termen van helderheid, begrijpelijkheid en consistentie) van de richtlijnen weinig wordt geklaagd: gemiddeld door nog geen twintig procent. Ronduit het slechtst wordt er gedacht over Sarbanes-Oxley en IFRS. Die worden allebei door 5,3 procent als ‘slecht’ beoordeeld, terwijl 25,5 respectievelijk 23,3 als kwaliteitsoordeel ‘matig’ geeft.
Opleiding en integriteit
Hoe kan de accountancy zijn gezag vergroten? Als alternatief voor regelzucht wordt nogal eens genoemd dat er in de opleiding meer aandacht zou moeten worden besteed aan integriteit. Is het zo? Laten docenten een belangrijke taak liggen? Volgens Jaap van Manen, partner bij PricewaterhouseCoopers en hoogleraar Accountantscontrole in Groningen, komen onderwerpen als onafhankelijkheid, morele verantwoordelijkheid en fraude voldoende aan bod binnen de accountantsopleiding. Maar jonge accountants worden slechts ten dele gevormd op de universiteit.
“Voor een veel belangrijker deel worden ze gevormd tijdens hun werk op kantoren. Daar gebeurt het echte brainwashen. Zeker in Nederland is het met de moraal goed gesteld. Natuurlijk hebben wij ook wat uitwassen gehad. Zoals de Ceteco-affaire in Zuid-Holland, de bouwfraude of Ahold. Maar dat zijn de uitzonderingen. Waarvan ik me bovendien afvraag of die met extra toezicht hadden kunnen worden voorkomen.”
Krijgskunst WO II
Een opmerkelijke illustratie van het verschil in effectiviteit tussen de Angelsaksische rules-baseden de Rijnlandse principle-based-benadering biedt de geschiedenis van de krijgskunst in de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor is het belangrijk eerst te weten dat, anders dan algemeen wordt aangenomen, de Duitsers sterker waren dan de Amerikanen. Een onverdachte deskundige, de Israëlische hoogleraar Martin van Creveld, berekende dat de Amerikaanse overwinning geheel voor rekening kwam van hun overmacht aan materieel en manschappen.
Belangrijk voor het verschil in slagkracht was dat Amerikaanse soldaten met gedetailleerde voorschriften de strijd in werden gestuurd. Hoe gedetailleerd die ook waren, deze blauwdrukken voorzagen nooit in alle onverwachte gebeurtenissen op het slagveld. Tegenover deze Amerikaanse Befehlstaktik stond de Duitse Auftragstaktik. Daarbij stond het doel vast, maar moesten de manschappen ter plekke zelf beoordelen hoe ze dat doel het beste konden bereiken.
De Duitsers hadden hun lesje geleerd nadat ze in 1806 door Napoleon bij Jena in de pan waren gehakt. Bij hun analyses van wat er was misgegaan, concludeerden ze dat de generaals achter het front niet goed konden zien wat er gebeurde en dus geen gedetailleerde opdrachten konden geven. Daarom werden de officieren in het vervolg met een principeafspraak op pad gestuurd.
Konden Duitsers bogen op een lange en goed bestudeerde militaire traditie, de Amerikanen moesten in WO II plotseling een enorm leger uit de grond stampen. Er waren weinig ervaren officieren. Vandaar ook hun van bovenaf opgestelde regels.
In zijn boek Schaduwen over de woestijn analyseert organisatieadviseur Jaap-Jan Brouwers de oorlogshandelingen vanuit organisatieperspectief. “Door de Duitse nadruk op teams en teamgeest, creëerden ze medewerkers die zich de waarden van de organisatie intrinsiek eigen maakten. Zo ontstonden er meer of minder expliciete lijsten van do's en don'ts. Dat bleek effectiever dan alles bij voorbaat vast te leggen in regels.”