PwC houdt toezicht op opbouwfonds Afghanistan
In opdracht van de Wereldbank houdt PricewaterhouseCoopers toezicht op de uitgaven van het Afghanistan Reconstruction Trust Fund. Nita Wink is de verantwoordelijke partner. "Nu doen wij het", zegt ze, "maar we zijn Afghanen aan het opleiden die dit soort taken kunnen overnemen".
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 2, 2009
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Het was een primeur, de oprichting van het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) op de donorconferentie van Berlijn, begin 2002. Luttele weken nadat de Taliban waren verjaagd, werd besloten dat elk land dat Afghanistan wilde helpen niet zijn eigen ontwikkelingsprogramma's en hulpfondsen zou inzetten, maar dat er een zogeheten multidonorfonds zou komen, onder auspiciën van de Wereldbank. Zo zou versnippering worden voorkomen en hoefde het wiel niet telkens opnieuw te worden uitgevonden.
Het fonds kreeg een breed thema - de wederopbouw van Afghanistan - en 28 landen stortten geld. De afgelopen zes jaar stroomde 2,5 miljard dollar door het fonds, waarvan bijna 1,5 miljard dollar is besteed aan budgetsteun voor de Afghaanse overheid.
Een van de redenen dat een multidonorfonds effectief is - na het ARTF zijn er nog honderden opgericht - is dat kan worden volstaan met een enkel systeem van verantwoording. Geld ontvangen van 28 landen betekent normaal gesproken 28 keer verantwoording afleggen, waarschijnlijk volgens 28 verschillende pakketten van eisen rondom verslaglegging, detailniveau, betrouwbaarheid en dergelijke. De kunst van het afleggen van verantwoording over een multidonorfonds is het vinden - of het fabriceren - van een gemeenschappelijke noemer in de diverse wensen van de diverse donoren.
‘Monitoring agent’
PricewaterhouseCoopers is daar de afgelopen jaren bedreven in geraakt. Nadat de accountant in 2002 door de Wereldbank werd aangetrokken als ‘monitoring agent’ van het ARTF, een contract dat onlangs is verlengd tot 2011, is de business unit International Development sterk uitgebreid. Momenteel is PwC bijvoorbeeld betrokken bij de structurering van onder meer aids- en malariafondsen en fondsen voor Irak en Soedan.
Nita Wink (38), kantoorhoudend in Den Haag, is sinds twee jaar de verantwoordelijke partner international development. “Acht jaar geleden koos ik voor deze sector, die zich echt op het grensvlak van publiek en privaat bevindt. Toen was ik een van de eersten. Inmiddels omvat het team in Nederland 25 medewerkers.”
Ondanks dat Wink betrokken is bij meer omvangrijke opdrachten - bijvoorbeeld de accountantscontrole van grote NGO's - is ‘Afghanistan’ nog steeds haar grote liefde.
“In 2002 kreeg ik een telefoontje van een collega. Of dat iets voor mij was. Ik kon meteen voor twee weken afreizen om kwartier te maken.”
Budgetsteun
De vier jaar daarna reisde ze enkele keren per jaar naar het land, telkens voor een aantal weken. De afgelopen twee jaar, nadat ze de leiding kreeg over het team, is de frequentie opgelopen tot acht bezoeken per jaar.
Het team bestaat uit acht accountants in Nederland, en in Afghanistan vier Iraniërs en 24 Afghanen. Ze werken in Kabul deels in het speciaal voor de ‘monitoring agent’ van het ARTF ingerichte guesthouse - ook de verblijfplaats van de Nederlandse accountants als ze op bezoek zijn - en deels op kamers in het ministerie van Financiën. Dat ministerie is de voornaamste leverancier van informatie. De monitoring betreft het deel van het ARTF dat wordt besteed aan budgetsteun voor de Afghaanse overheid. Alle uitgaven die daarvoor in aanmerking komen (Wink: “Vrijwel alles wat het land ten goede komt, met uitzondering van uitgaven voor politie en leger.”) worden maandelijks gedeclareerd bij het fonds. Het is PwC's taak om voorafgaand aan de indiening van de declaratie te beoordelen of en in hoeverre de uitgaven voldoen aan de voorwaarden van het fonds.
Sneeuw
De omstandigheden waaronder die werkzaamheden moeten worden verricht zijn uitzonderlijk. Het land heeft bijvoorbeeld geen sterke centralistische traditie. De regering Karzai heeft 51 ministeries ingesteld en die moeten allemaal worden bezocht. Datzelfde geldt voor de regionale en provinciale overheden. “Maar van de ruim dertig provincies is de helft niet te bezoeken: onbereikbaar of te gevaarlijk”, zegt Wink.
Het transport is een voortdurende bron van zorg. Slechte wegen of het totale gebrek eraan, verkeerschaos op de meest onverwachte momenten en plaatsen, lange wachttijden bij het vliegen … de PwC-medewerkers zijn er over het algemeen intussen aan gewend. Wink: “Maar af en toe doen zich toch nog verbazingwekkende situaties voor. Zoals die keer dat op de eerste dag van een tweedaags bezoek aan een bergprovincie de lucht betrok en de gids nerveus werd. Na lang aandringen zei hij dat die wolken duidden op sneeuw. En dat, als het eenmaal zou beginnen te sneeuwen, er van terugreizen geen sprake meer kon zijn. Drie, vier maanden later zouden de weggetjes pas weer begaanbaar zijn. Kon het tweedaagse programma wellicht op een enkele dag worden afgewerkt?”
Stapels papier
Op vakgebied staat Wink nog goed bij hoe de boekhouding van de overheid er in 2002 uitzag. “Geen rekenmachine te bekennen: eindeloze staten op papier, volgens een oud en gedegen Russisch boekhoudsysteem, helemaal cashgedreven en met de hand opgemaakt. Stapels en stapels, met speldjes bij elkaar gehouden. Maar - en ik denk niet dat wij dat nog zouden kunnen - helemaal foutloos opgemaakt.”
Toch maar alles weggegooid? “Zeker niet! Dat was een grote fout geweest. Natuurlijk is een dergelijk systeem niet werkbaar, al was het alleen maar omdat het alleen is gericht op het vastleggen van data en niet op het leveren van informatie. Maar we hebben moeten voortbouwen op de resten van dat systeem om de Afghanen niet het zicht op de verslaglegging van hun eigen land te laten verliezen. Langzaam aan vooruit: eerst maar eens de uitgaande cheques invoeren in een spreadsheet - en dan steeds meer controles invoeren.”
Meer op afstand
Deze route was ook wenselijk, omdat het opleiden van locale auditors een nevendoel is van PwC's monitoring. “Die capaciteit is nu gewoon niet aanwezig. Bijvoorbeeld: ons werk kwam de eerste twee jaar vooral neer op het hélpen van het ministerie van Financiën bij het opstellen van de declaraties. Alleen een boekwerk met eisen neerleggen en dan maar kijken wat ze ervan zouden maken; dat was helemaal niet aan de orde.
Inmiddels zijn we een paar jaar verder en werken we veel meer op afstand. En we hebben met een aantal medewerkers grote vorderingen gemaakt. Het doel is dat deze Afghaanse ambtenaren op termijn onze taak kunnen overnemen. Het zou prachtig zijn als we een bijdrage kunnen leveren aan de opbouw van het land.”
Bijzonder krachtenveld
Dat vooruitzicht motiveert Wink. “Het zou toegevoegde waarde voor de wereld zijn”, zegt ze. “En geloof me, dat is boeiender dan de winst per aandeel.” Ze oppert dat ‘elke accountant’ maar een keer stage bij haar moet komen lopen, om dat te ervaren. “Dit is een apart werkveld. Niet zozeer omdat je tegelijkertijd met allerlei systemen moet werken, of omdat het zo'n bijzonder krachtenveld is tussen donoren, begunstigden en allerlei partijen daar tussen, maar meer omdat je tot het uiterste geprikkeld raakt om uit de beperkte mogelijkheden die voorhanden zijn het beste te halen. Dat is bijzonder om mee te maken.”
Een vrouw als baas in Afghanistan?
Afghanistan is een islamitisch land. De positie van de vrouw is niet dezelfde als die in westerse landen. Nita Wink: “Vooraf had ik mijn twijfels: zou ik minder makkelijk worden geaccepteerd omdat ik een vrouw ben?” Het viel haar mee. “Ik heb wel gemerkt dat het verschil maakt of je een Afghaanse of een Europese vrouw bent, maar als aanvoerder van het team dat de monitoring uitvoerde, ben ik volledig geaccepteerd. De hartelijkheid en de hoffelijkheid verrasten mij.”
Ja, een enkele keer was er verwarring bij een begroeting. Dan stak Wink spontaan haar hand uit, maar de betrokken man verkoos een andere wijze van begroeting: de hand die op het hart wordt gedrukt.
En dan was er de kwestie van het hoofddoekje. “Ik heb er altijd één bij me en een enkele keer heb ik het omgedaan: in situaties waarin we bij religieuze gebouwen kwamen of waarin het van groot belang was geen misverstanden over respect op te roepen. Zoals die keer dat we op huisbezoek gingen bij een zeer gelovige collega wiens moeder was overleden. Dan zoek ik de confrontatie niet op, dan doe ik gewoon dat doekje om.”