Magazine

Kredietcrisis en bancaire jaarverslagen

Zelden hebben aandeelhouders en andere belanghebbenden zo uitgekeken naar jaarrekeningen als naar die van banken over 2007. Eindelijk zou er duidelijkheid komen over de werkelijke omvang van de kredietcrisis, de geleden financiële schade en de exposure van banken. Bovendien stelde IFRS 7 voor het eerst gedetailleerde eisen aan informatie over de risico's aangaande financiële instrumenten.

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 2, 2009

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Michiel van der Lof en Dick Korf

Informatie in toelichtingen nog te summier

Tegen deze actuele achtergrond werd de verslaggeving van 24 Europese banken over 2007 tegen het licht gehouden. Het onderzoek richtte zich vooral op de informatie over risico's (krediet-, markt- en liquiditeitsrisico), waardering van financiële instrumenten (waaronder fair value informatie), bijzondere waardeverminderingen (impairments) en special purpose entities (SPE's, off balance sheet vehicles).

De mate waarin banken in 2007 door de kredietcrisis waren geraakt was vooral afhankelijk van de betrokkenheid bij producten en markten die direct of indirect zijn gerelateerd aan de Amerikaanse subprime hypotheekmarkt. Alle onderzochte banken zijn hier in meer of mindere mate bij betrokken: als kredietverschaffer, ontwikkelaar of gebruiker van gestructureerde financieringsinstrumenten, belegger, handelaar, liquiditeitsverschaffer of anderszins.

Reële waarde

Volgens IFRS worden financiële instrumenten na de eerste opname in de balans gewaardeerd tegen reële waarden tenzij het instrumenten zijn die worden geclassificeerd als tot einde looptijd aangehouden beleggingen of als leningen en vorderingen. Bij de meeste financiële instrumenten die door de kredietcrisis zijn geraakt, is inderdaad deze fair value gerapporteerd, omdat ze ofwel voor de handel ofwel in de beleggingportefeuille werden aangehouden.

Als een actieve markt ontbreekt of de genoteerde marktprijs geen goede indicatie is voor de reële waarde, moet een waarderingsmodel worden gebruikt waarbij zoveel mogelijk van de gebruikte variabelen waarneembaar zijn in de markt. Pas als die niet voorhanden zijn, kunnen variabelen worden gebruikt waarvan de hoogte is geschat door de instelling zelf. Veronderstellingen en geschatte parameters spelen in zo'n geval uiteraard een grote rol. Aangezien de waardering voor Amerikaanse subprime hypotheken, Alt-A hypotheekbeleggingen en Residential Mortgage-Backed Securities (RMBS) in beginsel geschiedt met deze waarderingsmodellen, is het belangrijk dat banken hierover in hun jaarrekening adequate toelichtingen opnemen.

Summiere uitleg

Alle 24 onderzochte banken beschrijven welke waarderingstechnieken zijn gebruikt. De hoeveelheid informatie verschilt echter sterk. Bij diverse banken is de toelichting te summier en te weinig gedetailleerd om de onzekerheden in de waarderingen goed te kunnen inschatten. Slechts zeven banken beschrijven welke significante variabelen in waarderingsmodellen zijn gebaseerd op schattingen van het management. Drie instellingen geven daarnaast enige uitleg over de gehanteerde veronderstellingen.

Over de wijze van waarderen - marktprijs, model met marktinformatie of model met eigen schattingen - hebben elf banken een cijfermatige analyse opgenomen. Daarnaast geven twee banken aan welke reële waarden van financiële activa en passiva zijn gebaseerd op een model met eigen schattingen. Twee andere banken doen dat alleen voor financiële activa en één bank geeft aan welke reële waarde is berekend met behulp van modellen, zonder onderscheid te maken naar variabelen op basis van marktinformatie en eigen schattingen.

Impairments

Dezelfde beknoptheid geldt voor de toelichting op de gehanteerde grondslagen voor het vaststellen van zogenoemde impairments voor beleggingen. Ook daar is de informatie op het punt van subprime gerelateerde activa veelal weinig concreet om bijvoorbeeld goed te kunnen beoordelen welke invloed verslechterende financiële of aandelenmarkten op de toekomstige winstontwikkeling kunnen hebben. Ook voor de vergelijking van de resultaten tussen banken onderling is de informatie over de gehanteerde grondslagen te beperkt.

Kredietrisico

Leningen en vorderingen uit hoofde van kredietverlening vormen bij alle onderzochte banken veruit de grootste actiefpost. Waardeverminderingen uit hoofde van kredietverlening (debiteurenvoorzieningen) kunnen dan ook van grote invloed zijn op de resultaten.

Alle onderzochte banken verschaffen de vereiste informatie over het maximale kredietrisico dat per balansdatum aanwezig wordt geacht. Die informatie richt zich niet alleen op de in de balans verwerkte posten maar juist ook op de buiten de balans opgenomen verplichtingen. Daarbij gaat het om de kredietrisico's uit hoofde van verstrekte garanties en nog niet benutte kredietfaciliteiten. Het totale aandeel van de off balance sheet-verplichtingen in het maximale kredietrisico varieert van 28,1 (BBVA) tot 6,8 procent (UBS).

Liquiditeit van activa

De informatie over de liquiditeitsrisico's van de bank voldoet over het algemeen aan de eisen van IFRS 7. Dit betreft vooral informatie over de opvraagbaarheid van verplichtingen en de verhouding tussen vereiste en beschikbare liquiditeit.

Dertien van de 24 banken geven informatie over de contractuele looptijd van financiële activa naar analogie van de financiële verplichtingen. Dit is een vrijwillige toelichting omdat de standaard hierover niets regelt. De contractuele looptijd van activa heeft ons inziens overigens weinig betekenis voor het verschaffen van inzicht in de liquiditeit van een bank.

Dat ligt anders met informatie over de mate waarin activa op de korte termijn liquide kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van belening of in repotransacties. Die informatie is onder IFRS evenmin vereist, maar is wel een relevante indicator voor de liquiditeit van een bank, vooral als dit ‘terstond liquide maken’ kan plaatsvinden zonder waardeverlies (zoals bijvoorbeeld bij geforceerde verkoop kan voorkomen). Juist tijdens de kredietcrisis is dit voor veel partijen uiterst relevant gebleken.

Informatie over dergelijke ‘liquiditeitsruimte’ hebben wij in de toelichtingen bij de jaarrekeningen echter niet of nauwelijks aangetroffen.

Consolidatie special purpose entities

Bij het investeren in verpakte hypotheken wordt vaak gebruikgemaakt van zogenoemde special purpose entities. IFRS kent gedetailleerde eisen voor de verwerking en consolidatie van dergelijke SPE's. Volgens de officiële interpretatie van de desbetreffende IFRS-regel (SIC 12) bepaalt dat een SPE moet worden geconsolideerd als de economische realiteit is dat de verslaggevende entiteit er zeggenschap over uitoefent.

In veel gevallen kan zeggenschap ontstaan op basis van het vooraf bepalen van de activiteiten van de SPE die werkt op de ‘automatische piloot’, ook als de entiteit minder dan de helft van het stemrecht van de SPE bezit. Ook andere omstandigheden kunnen wijzen op zeggenschap, bijvoorbeeld als de activiteiten van de SPE in wezen worden uitgevoerd namens de entiteit volgens haar eigen specifieke bedrijfsbehoeften, of wanneer de entiteit in wezen gerechtigd is om de meerderheid van de voordelen van de SPE te verkrijgen en bijgevolg ook is blootgesteld aan de meerderheid van de daaruit voortvloeiende risico's.

Liquiditeit en off balance sheet-vehikels

Het is opvallend dat banken zich bij de informatie over de liquiditeitspositie beperken tot de geconsolideerde jaarrekening en over de liquiditeitspositie van special purpose entities geen informatie verstrekken.

Bij veel securitisatiestructuren treden arrangerende banken op als liquiditeitsverschaffer, vaak door een zogenoemde 364-dagen ‘revolverende’ liquiditeitsfaciliteit (wordt elk jaar stilzwijgend verlengd). Toen de kredietcrisis zich nadrukkelijker begon te manifesteren werd duidelijk dat veel gebruik is gemaakt van deze liquiditeitsfaciliteiten, vooral bij special investment vehicles of zogenoemde conduits. Zo werden vehikels uit de markt gehaald of is er anderszins gebruik gemaakt van de hiervoor genoemde liquiditeitsfaciliteiten.

Voor een aantal banken gingen dergelijke liquiditeitsoperaties gepaard met grote financiële risico's en verliezen. Anders gezegd: de liquiditeitsfaciliteiten ontwikkelden zich tijdens de crisis tot ‘de facto’ kredietfaciliteiten. De informatie hierover in de onderzochte jaarrekeningen is bij vrijwel alle banken echter beperkt of zelfs helemaal niet aangetroffen.

Omvangrijker

Met de introductie van IFRS 7 zijn de jaarrekeningen van banken onmiskenbaar veel omvangrijker geworden. Het gecontroleerde deel van de jaarrekening bevat veel meer informatie over financiële instrumenten en over risicomanagement. Risico-informatie wordt aangetroffen in zowel het jaarverslag als de jaarrekening, maar soms dubbel en niet altijd consistent. Wellicht verklaart de ‘nieuwheid’ van IFRS 7 waarom banken er nog onvoldoende in zijn geslaagd om een en ander te stroomlijnen.

Dat de informatievoorziening uit hoofde van IFRS 7 over risico's nog niet optimaal is blijkt ook uit de reacties van verschillende internationale partijen, waaronder standard setters als de IASB, de Europese koepel van beurstoezichthouders CESR, het Financial Stability Forum en lokale toezichthouders.

Expert panel

In 2008 hebben diverse instanties initiatieven ondernomen om de rapportage over risico's in relatie tot de kredietcrisis te verbeteren. Zo heeft Het Financial Stability Forum in juni 2008 aangegeven dat in de toelichting jaarrekeningen informatie moet worden opgenomen waaruit de betrokkenheid blijkt bij gestructureerde ‘kredietproducten’. De IASB heeft een expert panel gevormd waarin naast jaarrekeninggebruikers zoals analisten en rating bureaus ook banken, verzekeraars en de grote accountantskantoren zijn vertegenwoordigd. Dit panel heeft in oktober 2008 een document gepubliceerd met aanbevelingen over het vaststellen van reële waarden als markten niet langer actief zijn en aanbevingen gedaan voor toelichtingen bij dergelijke waarden. Daaropvolgende heeft de IASB wijzigingen voorgesteld voor IFRS 7 waarmee wordt beoogd om waarderingsonzekerheden bij toepassing bij fair value beter tot uitdrukking te laten komen in de jaarrekening.

Noot
Michiel van der Lof en Dick Korf zijn partner bij respectievelijk Ernst & Young en KPMG.

Het jaar 2007 verslagen

Dit artikel is een beknopte samenvatting van hoofdstuk 3 in de dezer dagen te verschijnen NIVRA-publicatie ‘Het Jaar 2007 Verslagen’. Zie voor een overzicht van de overige zes onderzoeksartikelen in deze bundel pagina 12 van dit nummer.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.