En nu met z'n allen!
Deze evenementluwe maand lijkt een geschikt moment om af te rekenen met een van Nederlands laatste taboes: weerzin tegen gedwongen congresjolijt.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 2, 2008
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Ik doel hier op het onder evenementenorganisatoren even onuitroeibare als onweersproken idee dat bezoekers na een congres of seminar een onbedwingbare behoefte voelen om zich groepsgewijs over te geven aan samenzang, handgeklap of andere carnavalsactiviteiten.
Na menige dag vol lezingen en discussies mag je als uitgedroogde deelnemer niet meteen naar het bier en de bitterballen. Nee, eerst dien je ter feestelijke afsluiting, ingeklemd tussen even dorstige collega-bezoekers, mee te zingen met speciaal op het publiek toegesneden teksten. Doorgaans op de melodie van een jaren zestig hit, omdat ‘iedereen die kent’.
Voor de broodnodige ontspanning, zo is blijkbaar de gedachte. Toch doen de geforceerde grimassen van veel mededeelnemers vermoeden dat ik niet de enige ben die dit ritueel met samengeknepen billen vervult. Het openlijk erkennen daarvan lijkt echter met even sterke taboes omgeven als het openlijk laten zakken van de pantalon tijdens een aandeelhoudersvergadering.
Onder vier ogen willen mensen nog wel eens toegeven dat ook zij liever meteen naar de bar waren vertrokken. Ter plekke in de zaal echter, heft men de armen wild omhoog en galmt - of playbackt - enthousiast mee, onderwijl schalkse blikken werpend naar de buren: “Leuk! Hahaha!” Waarschijnlijk is het de angst om voor saai, spelbreker of ‘te serieus’ te worden versleten.
Hoe de gedachte ooit heeft postgevat dat zo'n jolige, teambuilding-achtige afsluiter ‘moet’, is mij een raadsel. Voor amusement ga je in de regel niet naar een congres, zou ik zeggen. Dat de gewoonte niettemin onuitroeibaar is, komt wellicht door een verschijnsel dat je wel vaker ziet: een beroepsgroep - in dit geval die der congresregelaars - veronderstelt een behoefte aan iets omdat ze dat product toevallig zelf levert. Als je ze toevallig kent, rijst na afloop dan ook als eerste de vraag: “En, hoe vond je de slotact?” Een andere verklaring is misschien dat zo'n dag in de ogen van de organisatoren ondraaglijk saai en ‘zwaar’ is. In werkelijkheid is voor de meeste bezoekers een congres echter een stuk lichter dan een doorsnee werkdag. Daar komt bij: ook na een dag gewoon hard werken, op kantoor, wordt ‘s middags doorgaans geen beroepshymne ingezet of karaoke-voorstelling gestart.
Natuurlijk, ik weet het, een congres heeft ook een belangrijke informele functie. Maar dan gaat het over netwerken. In je ergste nachtmerrie zou je echter niet verzinnen dat er na een lezing over de gevolgen van globalisering of een nieuw fiscaal stelsel, een angstaanjagend zwetende polonaise op je afkomt of - nog erger - een grijnzende entertainer een microfoon onder je neus duwt met het dringende verzoek een strofe mee te zingen.
Misschien ligt het allemaal aan mij en ben ik eenvoudig te saai voor dit soort amuse- ment. Doorbijten dus maar. Of zou het feit dat tijdens het laatste jaarcongres van een bekende beroepsorganisatie niet een zangnummer maar een luchtige inhoudelijke bijdrage de afsluiting vormde, een heugelijke nieuwe trend inluiden?