Pensioenen: voorzieningen en indexatie
De nieuwe richtlijn Pensioenen roept in de praktijk enkele vragen op. Een verkenning, plus antwoorden.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 12, 2009
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Lilian van Duijnhoven en Fred Versteeg
In april 2009 publiceerde de Raad voor de Jaarverslaggeving Richtlijn 271.3 ‘Personeelsbeloningen - Pensioenen’. Deze nieuwe richtlijn is opgenomen in de jaareditie 2009 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Tijdens de ontwerpfase van deze richtlijn zijn veel vragen gesteld over de strekking van RJ 271.311 en over het onderwerp ‘indexatie’. RJ 271.311 (zie kader) bevat de consequenties voor de verslaggeving van de onderneming, als er sprake is van een te lage dekkingsgraad bij het pensioenfonds. Het gaat hier uiteraard niet om verzekerde regelingen. Daar garandeert de verzekeringsmaatschappij de opgebouwde pensioenaanspraken en kan de onderneming niet meer voor tekorten worden aangesproken.
Opvallend is dat de tekst van alinea 311 na de ontvangen commentaren nauwelijks is aangepast.
Tal van vragen blijven hierdoor onbeant- woord. Zoals:
- Wanneer geeft een uitvoeringsovereenkomst aanleiding tot het treffen van een voorziening?
- Wat zijn additionele betalingen?
- Maakt het uit of er sprake is van een ondernemingspensioenfonds of bedrijkstakpensioenfonds?
- Moet onvoorwaardelijke indexatie altijd leiden tot een voorziening?
In het hiernavolgende beogen we deze vragen te beantwoorden.
Uitvoeringsovereenkomsten
Uitvoeringsovereenkomsten, waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen tussen werkgever en pensioenuitvoerder zijn vastgelegd, komen voor in vele varianten. Als de uitvoeringsovereenkomst aangeeft dat de onderneming tot een bepaalde dekkingsgraad (bijvoorbeeld 105 procent) moet aanvullen, dan moet de onderneming hiervoor een verplichting op haar balans opnemen.
Minder duidelijk ligt het als de uitvoeringsovereenkomst vermeldt dat bij een dekkingstekort de premie wordt verhoogd. In dat geval kan pas een verplichting per balansdatum worden opgenomen, als de premieverhoging bekend is vóór het opmaken van de jaarrekening. Is dat nog niet het geval, dan kan de verplichting naar verwachting niet betrouwbaar worden vastgesteld, hetgeen ook een eis is van alinea 311.
Een lastiger variant hierop is de situatie waarin in de uitvoeringsovereenkomst een premiestaffel met premiehoogtes gerelateerd aan de dekkingsgraad is opgenomen. In dat geval kan er sprake zijn van een verplichting.
In situaties waarin de uitvoeringsovereenkomst vermeldt dat bij een dekkingstekort een premieverhoging ‘tot de mogelijkheden behoort’, of hierover niets is geregeld, kan op basis van de vetgedrukte tekst van alinea 311 (zie kader) niet anders worden geconcludeerd dan dat er geen sprake is van een verplichting per balansdatum.
Als er per balansdatum al wel afspraken over de premieverhoging zijn gemaakt tussen het pensioenfonds en de onderneming, dan moet hiervoor een verplichting op de balans worden opgenomen. Uiteraard geldt hetzelfde als de onderneming zelf heeft aangegeven de tekorten in het pensioenfonds te zullen aanvullen. Dit zijn de in alinea 311 genoemde ‘gerechtvaardigde verwachtingen’.
Additionele betalingen
Richtlijn 271.3 geeft niet aan wat onder ‘additionele betalingen’ moet worden verstaan. Gaat het hier om herstelcomponenten die zijn opgenomen in de premie, of om eenmalige stortingen?
De vorm waarin additionele betalingen plaatsvinden is naar onze mening niet relevant. In principe betreft het alle extra betalingen die dienen voor het herstel van de dekkingsgraad. In de praktijk is echter vaak niet eenvoudig vast te stellen uit welke elementen premies en premieverhogingen zijn opgebouwd. Het kan dus lastig zijn de omvang van herstelcomponent binnen de reguliere premie vast te stellen. Dit zou echter geen reden moeten zijn om te concluderen dat er geen voorziening hoeft te worden gevormd.
Bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen
Veel bedrijfstakpensioenfondsen hebben als gevolg van te lage dekkingsgraden de door de deelnemende bedrijven te betalen doorsneepremies verhoogd. Via hun websites geven zij hier nadere informatie over, bijvoorbeeld in de vorm van premiestaffels waarbij de doorsneepremie mede afhankelijk is van de dekkingsgraad. De vraag hier is of de deelnemende ondernemingen voorzieningen moeten treffen voor de herstelcomponent die in de doorsneepremie zit.
Bedrijfstakpensioenfondsen kenmerken zich door een collectieve solidariteit. Bij een collectieve aansluiting rusten normaalgesproken geen andere verplichtingen op de ondernemingen dan het betalen van de jaarlijkse doorsneepremie. De betaling van herstelpremies hangt af van de relatieve omvang van het toekomstige personeelsbestand. Indien het aantal werknemers van de aangesloten werkgever halveert, dan halveert ook het aandeel in de herstelpremies. Dit betekent dat in geval van een bedrijfstakpensioenfonds normaalgesproken geen voorziening voor (toekomstige) herstelpremies behoeft te worden gevormd.
Overigens worden de doorsneepremies in veel gevallen alleen voor het eerstvolgende jaar vastgesteld zodat vaak geen inschatting kan worden gemaakt van een herstelpremie voor de periode daarna.
Voor een ondernemingspensioenfonds, gekenmerkt door individuele aansluitingen ligt het iets genuanceerder. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de uitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de onderneming verplicht is tot additionele stortingen, maar dat kan worden gekozen om dit te doen in de vorm van herstelpremies. In een dergelijke situatie wordt de herstelpremie meer als een financieringsmiddel gebruikt. Het lijkt dan voor de hand te liggen om wel een voorziening voor (toekomstige) herstelpremies op te nemen.
Daarnaast brengt de individuele aansluiting een andere relatie tussen fonds en onderneming met zich mee. Als er sprake is van een dalende loonsom, zal het fonds andere afspraken met de onderneming maken en is er niet per definitie geen verplichting meer. Er kan dan ook niet zonder meer worden gesteld dat de onderneming geen verplichting heeft voor de (toekomstige) herstelpremie.
Indexatie
Voor pensioenregelingen met voorwaardelijke indexatie verschijnt alleen een verplichting op de balans als de indexatie is toegekend en de onderneming deze moet financieren. De praktijk leert echter dat actieve deelnemers aan een pensioenregeling nogal eens recht hebben op een vorm van onvoorwaardelijke indexatie, die afhankelijk kan zijn van een loonindex, prijsindexcijfer of soms zelfs vooraf in een vast percentage is uitgedrukt. De vraag die opkomt is of voor deze onvoorwaardelijke indexaties een voorziening moet worden getroffen. Uit RJ 271.314 is de hoofdregel af te leiden dat, als deze indexatie afhangt van een indexcijfer, op balansdatum alleen een voorziening moet worden getroffen voor een indexatie direct volgend op het boekjaar. Voor latere indexaties (van de per balansdatum opgebouwde pensioenaanspraken) hoeft geen voorziening te worden getroffen, maar het mag wel. Er is immers geen sprake van een juridisch afdwingbare verplichting per balansdatum en de feitelijke indexatie hangt af van gebeurtenissen (c.q. ontwikkeling van het indexcijfer) na balansdatum. Maar ook hier kan het standpunt worden ingenomen dat er wel sprake is van een feitelijke verplichting. Immers, er kan een beste schatting worden gemaakt van de toekomstige indexaties.
In gevallen waarin aan de deelnemers in de pensioenregeling een vast percentage voor indexatie is toegezegd, is er sowieso sprake van een juridische verplichting, die niet afhankelijk is van gebeurtenissen na balansdatum. Er moet dan een voorziening worden getroffen op basis van een schatting van toekomstige indexaties, rekening houdend met verwachte data van uitdiensttreding, overlijden en dergelijke. Ook als toekomstige indexatie van opgebouwde pensioenaanspraken reeds per balansdatum is overeengekomen op basis van een CAO-index moet een voorziening worden getroffen.
Noot
Lilian van Duijnhoven is actuaris bij PwC en Fred Versteeg director bij KPMG.
RJ 271.311
De rechtspersoon dient een voorziening op te nemen indien op basis van de uitvoeringsovereenkomst per balansdatum een verplichting bestaat en het waarschijnlijk is dat de aanwending van een maatregelenpakket, dat nodig is voor het herstel van de per balansdatum bestaande dekkingsgraad, zal leiden tot een uitstroom van middelen en de omvang betrouwbaar kan worden geschat.
Op grond van de uitvoeringsovereenkomst kan per balansdatum een verplichting voor de rechtspersoon bestaan, naast de aan de pensioenuitvoerder te betalen premie. Dit kan het geval zijn indien de rechtspersoon op grond van de in de uitvoeringsovereenkomst gespecificeerde dekkingsgraad van de pensioenuitvoerder gehouden wordt respectievelijk kan worden tot het doen van additionele betalingen aan de pensioenuitvoerder. Daarnaast kunnen gerechtvaardigde verwachtingen tot het doen van additionele betalingen aan de pensioenuitvoerder leiden tot een feitelijke verplichting.
In de aan de pensioenuitvoerder in de toekomst te betalen premie kunnen ook voor de rechtspersoon herstelpremies begrepen zijn die op basis van bij De Nederlandsche Bank (DNB) ingediende herstelplannen door de pensioenuitvoerder zijn vastgesteld. Voor deze herstelpremies wordt geen voorziening opgenomen, tenzij deze op basis van de uitvoeringsovereenkomst of op basis van gerechtvaardigde verwachtingen voortkomen uit een verplichting voor de rechtspersoon tot het doen van additionele betalingen aan de pensioenuitvoerder.
Gerelateerd
KPMG: 'Zorg over administratiekosten nieuw pensioenstelsel'
Pensioenfondsbestuurders maken zich zorgen over toenemende administratiekosten in de transitie naar nieuwe pensioenregelingen.
IASB blaast Nederlands pensioenstelsel op
Eind mei lazen we in de Telegraaf over een gelekte weergave van een voorlopig akkoord tussen VNO-NCW en FNV, over hervorming van het Nederlandse pensioenstelsel.
Recycling en pensioenregels: hoe een IFRS-amendement twee kwaden bij elkaar brengt
Stel je bent een cfo, je rapporteert op basis van IFRS en na de nodige onderhandelingen heb je een voorlopig akkoord bereikt om een pensioenregeling af te kopen,...
Pensioenverplichtingen AEX-bedrijven met 15 miljard gestegen
De netto pensioenverplichtingen van beursgenoteerde Nederlandse bedrijven is per eind juni 2016 met 15 miljard euro gestegen naar 41 miljard euro. Eind 2015 bedroegen...
Pensioenverplichtingen AEX-bedrijven met €7 miljard gedaald
De netto pensioenverplichtingen van beursgenoteerde Nederlandse bedrijven zijn per eind december 2015 met 7 miljard euro gedaald naar 26 miljard euro. Eind 2014...