Wat ons scheidt en wat ons bindt
“Nostalgie, pure nostalgie.” Zo antwoordde een financieel directeur op mijn vraag waarom hij de titel RA voerde. Hij kon bogen op een ruime staat van dienst en voor zijn carrière had hij de titel eigenlijk niet meer nodig.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 4, 2004
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Voor wie een groot deel van zijn tijd besteedt aan de beroepsorganisatie van RA’s, is dat even slikken. Nostalgie vormt nu niet bepaald het stevige fundament waarop je een krachtige, pluriforme organisatie bouwt.
Aanleiding dus om de waarde van de titel nader te onderzoeken. De resultaten van een NIPO-enquête onder het financieel management stelde ons enigszins gerust: de RA-titel wordt nog steeds uitstekend gewaardeerd en niet alleen om nostalgische redenen. Wie als RA solliciteert wordt eerder aangenomen en ontvangt ook nog eens een hoger salaris dan de niet-RA (zie Nieuws).
Een leuke opsteker, en goed om in het achterhoofd te houden als de jaarlijkse factuur voor de contributie in de bus valt. Maar het doel waarvoor de titel ooit in het leven is geroepen reikt toch aanzienlijk verder. Een goede baan en een prima salaris zijn hooguit de aangename gevolgen van de functie die we geacht worden te vervullen in het maatschappelijk verkeer. Een maatschappelijke functie die tot uitdrukking komt in onze gedrags- en beroepsregels. Of we nu werkzaam zijn als financieel directeur of als openbaar accountant, het zijn deze regels die ons binden als RA en die het hoge verwachtingsniveau van het maatschappelijk verkeer rechtvaardigen.
De minister van Financiën laat er in zijn recente antwoord op de Kamervragen over de Wta geen misverstand over bestaan: “Het voortbestaan van het accountantsberoep in de volle breedte is afhankelijk van de vraag naar en het aanbod van de diensten van met bijzondere waarborgen omgeven controledeskundigen, ook wanneer hun werkzaamheden geen direct verband houden met controlewerkzaamheden.” Hij constateert dat “de toekomst zal leren of het NIVRA en de NOVAA hun rol en taak kunnen invullen, zodanig dat de aan hen gegunde exclusiviteit in stand kan blijven”.
Over de taak van de beroepsorganisaties stelt de minister onomwonden dat die “zich niet verhoudt met eenzijdige belangenbehartiging”. En: “gegeven het wetsvoorstel zal nadrukkelijker dan voorheen het publiek belang richtsnoer zijn voor het handelen van de beroepsorganisaties”.
Het mag duidelijk zijn: wie aanspraak wil blijven maken op de titel RA zal zich moeten conformeren aan strenge beroepsregels, door de beroepsorganisatie getoetst aan het publieke belang.
Voor de leden met enig historisch besef moet dit toch een verrassende ontwikkeling zijn. Nog maar drie jaar geleden ging het NIVRA-bestuur ervan uit dat de beroepsorganisatie volledig zou worden geprivatiseerd. Op basis van dit uitgangspunt werd een nieuwe organisatiestructuur voorgesteld waarbij ledengroeperingen in autonome ‘kamers’ zouden worden ondergebracht, gefaciliteerd door een koepelbestuur. In tegenstelling daarmee beschouwt het kabinet het NIVRA nu principieel als een “openbaar lichaam”, met een publieke taak.
Dat wil niet zeggen dat er binnen het NIVRA geen plaats is voor deze belangenbehartiging en ledenservice, integendeel.
Je moet echter goed nadenken hoe deze activiteiten zich verhouden tot je publieke taak. Dat kan betekenen dat je ze verder decentraliseert. Daarmee sluit je wellicht beter aan op de behoeften van de verschillende ledengroeperingen. Tegelijkertijd zul je moeten waken voor verkokering: dat gaat ten koste van schaalvoordelen en synergie.
Op de komende Ledenvergadering van 9 december 2004 zal het NIVRA-bestuur de aftrap geven voor een brede discussie over de organisatie van de toekomst. Een organisatie waarin alle RA’s zich thuis voelen, met oog voor wat ons scheidt en wat ons bindt.
Gert Smit
algemeen directeur