Vaktechnisch adviesje
Bij wijze van uitzondering permitteer ik mij een vaktechnisch adviesje. Dat ik geen accountant ben is in dit geval een voordeel. Soms discussiëren accountants namelijk uitbundig over zaken die voor buitenstaanders zonneklaar zijn.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 4, 2008
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Mijn adviesje betreft de rechtmatigheidsverklaring. Of preciezer: het in bepaalde gevallen wel of niet bijvoegen van een toelichtende paragraaf bij die verklaring. Wat is de kwestie? Controlerend accountants bij departementen, provincies, gemeenten en publiek gefinancierde instellingen controleren naast de financiële verslaggeving ook of de euro's rechtmatig zijn besteed. Heeft de organisatie relevante wet- en regelgeving in ‘materiële’ mate overtreden, bijvoorbeeld de Europese aanbestedingsregels, dan zou een niet-goedkeurend rechtmatigheidsoordeel moeten volgen.
Het voorbeeld is niet toevallig gekozen. De aanbestedingsperikelen bij de overheid zijn bekend, maar bij andere publieke instellingen speelt soms hetzelfde. Om niet-goedkeurende ‘rechtmatigheidsverklaringen’ te voorkomen, kiezen sommige daarvan een vlucht naar voren: ze vermelden in hun jaarverslag braaf op welke punten ze ‘niet rechtmatig’ hebben gehandeld. De accountant moet dan een goedkeurende verklaring geven, de verstrekte informatie is immers correct.
De discussie gaat nu over de vraag of de accountant bij zo'n goedkeurend rechtmatigheidsoordeel een toelichtende paragraaf moet opnemen, waarin hij de lezer van het verslag er op wijst dat er op specifieke punten iets mis is.
Onder vaktechnische geleerden en accountants in het veld schijnt dit een serieus onderwerp van debat te zijn. Verbazingwekkend. Want het antwoord is voor elke nuchter denkende buitenstaander onmiddellijk duidelijk: ja, uiteraard moet dat! Vrij vertaald zegt zo'n goedkeurende verklaring immers: “Het klopt dat het niet klopt.” Maar, en daar gaat het hier om, die cruciale laatste vier woorden ziet de lezer niet.
De desbetreffende gecontroleerde instelling vindt dat wel prettig. Maar als accountants hierin mee willen gaan, en dus geen toelichtende paragraaf opnemen, zijn ze op de verkeerde weg. Ten minste, als ze hun rol serieus nemen en hun handtekening niet willen laten devalueren tot een verplicht maar verder weinig verhelderend folkloristisch verschijnsel.
Het ‘vaktechnische’ argument van de tegenstanders van een toelichtende paragraaf luidt uiteraard dat de gecontroleerde verantwoordelijk is voor de verslaggeving en dat de accountant slechts vaststelt of die verslaggeving juist is. Maar die formele en defensieve opstelling belemmert het zicht op waar het in de kern om gaat: werkt zo'n toelichtende paragraaf verhelderend voor de gebruiker of niet?
Misschien is de vraag nog makkelijker te beantwoorden als deze wordt omgedraaid: ‘Waarom zou je geen toelichtende paragraaf opnemen?’
Daarop past in alle eerlijkheid slechts één antwoord en dat luidt dat de gecontroleerde - pardon: cliënt - liever niet heeft dat hetgeen in die paragraaf zou worden vermeld al te zichtbaar naar buiten komt.
Als accountants maatschappelijk een zichtbare en nuttige rol willen blijven vervullen als verschaffer van zekerheid, met een ‘product’ waar de gebruiker daadwerkelijk iets aan heeft in termen van zekerheid en informatie, dan doen ze er goed aan in dit soort kwesties niet te verdrinken in formalistisch geblader in de bestaande richtlijnen, maar deze waar nuttig gewoon aan te passen.
Anders wordt de door het beroep zo enthousiast bezongen ‘transparantie’ van een te vaak gebruikt cliché tot iets veel ergers: een inhoudsloos cliché.