Toekomst beschouwd
In de nummers van februari 2005 tot en met januari 2006 van ‘de Accountant’ gaf een aantal beroepsgenoten hun visie op de toekomst van het beroep. Dat heeft geleid tot een kleine stortvloed aan ideeën, voorstellen en voorspellingen. Een terugblik en evaluatie.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 8, 2006
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Van de serie ‘toekomstartikelen’ heb ik met speciale belangstelling kennis genomen. Ik herinnerde mij namelijk een soortgelijke serie in ‘de Accountant’ van januari 1995, ter gelegenheid van het eeuwfeest van het NIVRA. Daarin werd onbekommerd de toekomst voorspeld. Bij herlezing hiervan kon ik af en toe een glimlach niet onderdrukken. Zo schrijft een auteur die zich in 2020 plaatst: ‘De standards overload die dreigde aan het eind van de vorige eeuw is gelukkig uitgebleven.’ Tja …!
In de recente artikelen wagen de meeste auteurs zich niet aan voorspellingen. Begrijpelijk, want de trends zijn omstreeks de millenniumwisseling drastisch verbroken en de tegenbewegingen, in de vorm van wet- en regelgeving, zijn nog onbeproefd. Er valt dus weinig te extrapoleren. De meeste auteurs doen voorstellen, hetgeen iets anders is dan voorspellen. Voorts geven zij menige waarschuwing, waarmee zij zich overigens scharen bij vele anderen. Hun bijdragen raken een veelheid van thema’s, waarvan ik er hier vier uitlicht: automatisering, de mededeling bij de jaarrekening, de maatschappelijke plaats van de accountant en de cultuur en uitstraling van de kantoren.
1
Toekomst en automatisering
De eerste voorspelling kwam van Kor Mollema (februari 2005), die in 2020 een soort brave new world ziet, waarin - even ongenuanceerd gesteld - alles is geautomatiseerd en dus niets meer mis kan gaan. In een artikel uit 1975 heb ik - puttend uit de cybernetica - de begrippen ‘voorwaartsregeling’ en ‘terugkoppeling’ ten tonele gevoerd. Bij ‘voorwaartsregeling’ gaat men ervan uit dat men alles perfect regelt, en dat alles daardoor ook perfect werkt. Bij ‘terugkoppeling’ leert men daarentegen van dreigende of werkelijke fouten, en stuurt men regelmatig bij. Maar dan moeten potentiële en reële ontsporingen wel gesignaleerd worden, en liefst tijdig!
Dat Mollema de triomf der ‘voorwaartsregelaars’ aankondigt, blijkt uit zijn voorspelling dat de huidige financial auditors in 2020 vervangen zullen zijn door Certified Rating Auditors (CRA’s), die ondernemingen een cijfer op een vijfpuntsschaal geven voor de mate waarin men in control is. Die rating heeft betrekking op de kwaliteit van de ‘voorwaartsregeling’, en is dus gericht op de toekomst.
Mollema juicht: ‘Accountants worden weer onderzoekers’. Daarop roep ik luid: ‘Hoera! Maar wat onderzoeken zij? De systemen, of (ook) de uitkomsten?’ Voor dit laatste zijn toch echte ‘ouderwetse accountants’ nodig, met name om te zien of het terugkoppelingsmechanisme niet onklaar is geraakt of gemaakt!
Vergeten
Mollema vergeet naar mijn smaak de dynamiek van het ondernemen, het Durchsetzen neuer Kombinationen (Schumpeter). De innovaties betreffen niet alleen nieuwe producten, maar ook nieuwe methoden. Juist deze laatste zijn voor de problematiek van de interne beheersing uiterst belangrijk. Nieuwe methoden plegen niet van stonde af aan perfect te werken. Voor de verbetering is ‘terugkoppeling’ van wezenlijk belang, en dus moet tijdig worden geconstateerd wat is misgegaan.
In samenhang hiermee lijkt Mollema ook de ontwikkeling in de informatietechnologie te bagatelliseren: hij zal toch niet veronderstellen dat die in 2020 aan zijn einde is gekomen? De aanloop- en overgangsproblemen van systemen en systeemconfiguraties plegen fouten in de opgeleverde informatie met zich mee te brengen: zie Hagemeyer in het Verenigd Koninkrijk. Ook hiervoor zullen echte ‘ouderwetse accountants’ nuttig blijven.
Ten slotte verwaarloost Mollema de subjectieve elementen in financiële informatie. Zouden er in 2020 geen incourante voorraden en dubieuze debiteuren meer zijn? Worden andere voorzieningen overbodig? Of kunnen die alle automatisch worden bepaald? Daar bovenop komen nog de toenemende subjectieve elementen uit hoofde van IFRS, waar Arnold Schilder (juni 2005) op wijst. Ik geloof niet dat deze vraagstukken in 2020 door automatisering zullen zijn opgelost.
Te weinig ICT-kennis
In dezelfde geest als Mollema voorspellen Arnout van Kempen en Marc van Hilvoorde (juli/augustus 2005) de accountants het lot van de Luddieten. Zij hebben nogal wat wind van voren gekregen, maar ik deel hun en Mollema’s mening dat de kennis van ICT bij accountants te kort schiet. In de opinierubriek van januari 2006 haakt Mollema in op een door Jules Muis (april 2005) gemaakte vergelijking van de accountant met een wielrenner. Mollema meent dat de huidige accountant de ontwikkeling van het ouderwetse rijwiel tot de supermoderne racefiets heeft gemist. Maar een wielrenner behoeft niet alle techniek te kennen die thans in een racefiets zit. Wel moet hij de gebruiksmogelijkheden kennen. En daaraan lijkt het bij accountants inderdaad nogal eens te schorten. Zij stellen de EDP-auditors niet genoeg specifiek gerichte vragen om te ervaren waar het in de black box fout gaat. Zij ontvangen geruststellende mededelingen over het bestaan van de general controls en sommige application controls, terwijl zij met hun huidige Computer Assisted Audit Techniques (CAATs) nogal wat materiële Unfug boven water zouden kunnen krijgen.
Daarin ligt (onder meer) de toekomst: het slimme gebruik van (verder te ontwikkelen en eenvoudiger te gebruiken) CAATs. Als er iets nodig is om het vertrouwen in het beroep te herstellen, is het dit: ontdek fouten en fraudes! Aanscherping van regelgeving is op zichzelf onvoldoende, en zelfs contraproductief als er alleen maar bureaucratie door ontstaat.
2
De mededeling bij de jaarrekening
Met de gedachte dat de accountantsverklaring zal worden vervangen door een control rating baseert Mollema op een beginnende trend, die met name in gang is gezet door Sarbanes-Oxley Act. In wezen stelt hij voor om de accountantsverklaring en de nogal onnatuurlijke bevestiging door de accountant dat de ondernemingsleiding zichzelf terecht een voldoende voor de beheersing van de onderneming toekent, te vervangen door een cijfer van de rating auditor op een vijfpuntsschaal. Daarmee zou de ‘dichotomie’ van de huidige accountantsverklaring worden vermeden.
Dit laatste lijkt mij slechts schijn. Een voorbeeld dat ik, bij een redelijk georganiseerde onderneming, realistisch acht: bij tachtig procent van de bedrijfsonderdelen is alles in orde, bij vijftien procent bestaat nog een probleem waar al hard aan gewerkt wordt, en bij vijf procent heeft men een probleem waarbij men nog met de handen in het haar zit. De rating wordt dan: 0,80 x 5 + 0,15 x 3 + 0,05 x 1 = 4,50. Dit moet worden afgerond op vier, omdat een vijf slechts gegeven kan worden als alles in orde is. Maar ook 3,8 wordt natuurlijk een vier. Bij redelijk georganiseerde doch dynamische ondernemingen wordt de rating dus altijd een 4! De invoering van een vijfpuntsschaal maakt de mededeling dus niet minder ‘dichotoom’.
Paradigmatische omslag
Juist ten aanzien van de ‘dichotomie’ roept Muis op tot een herleving van de oordeelonthouding: ‘durf te zeggen “Ik weet het niet!”’. Dat betekent dus: breng onzekerheden tot uitdrukking. Gijs Bak (opinierubriek, mei 2005) nuanceert dit terecht: onzekerheden in de verantwoording horen thuis in die verantwoording, niet in de accountantsverklaring; daar is alleen plaats voor onzekerheden in de controle. Schilder meent wel dat dit onderscheid vervaagt, maar daarin moet niet te snel worden berust. Het is stellig zinvol dit onderscheid te blijven hanteren, al is het alleen maar om een vervaging van de verantwoordelijkheid tussen bestuur en accountant te voorkomen.
Toch is er zeker behoefte aan een paradigmatische omslag, zoals Schilder bepleit. Die is met name nodig in het licht van de ook door hem gesignaleerde, onvermijdelijk grotere subjectiviteit van de jaarrekening als gevolg van de introductie van de IFRS. Daardoor is de jaarrekening
gebaseerd op een merkwaardige hybride van historische en prospectieve elementen, zoals Roger Dassen (mei 2005) schrijft. Die prospectieve elementen zijn in wezen toekomstverwachtingen, zoals ik onlangs elders heb betoogd (MAB, september 2005). Ik heb dan ook voorgesteld de accountantsverklaring ten aanzien van de prospectieve elementen te formuleren zoals thans voorgeschreven voor toekomstgerichte financiële informatie, dus met een dubbele ontkenning en een waarschuwing. Die moge Schilder tegen de borst stuiten, maar het is wel de enig logische en heldere mededeling. Uiteraard blijft voor de historische elementen een positieve mededeling de voorkeur verdienen.
Tragiek
Ook daarom zie ik weinig in de gedachte de accountantsverklaring te vervangen door een rating, zoals Mollema voorstelt. Een rating heeft betrekking op de (nabije) toekomst, maar met toekomstverwachtingen en beloften verantwoordt men zich niet. Voor het afleggen en afnemen van verantwoording is kennis van het (recente) verleden onontbeerlijk, en dus ook een accountantsverklaring over de getrouwheid van de mededelingen daarover. Met Dassen meen ik dat de jaarrekening een ijkpunt blijft.
Daarmee lijkt mij óók de accountantsverklaring onontbeerlijk. Paul Koster (oktober 2005) noemt deze echter ‘inert en statisch’. Dat is ten dele te wijten aan het feit dat de accountantsverklaringen die onder de ogen van een ruim publiek komen (vrijwel) altijd goedkeurend zijn. Voor accountants is echter de tragiek, dat accountantsverklaringen niet gelezen worden! Een recent en een ouder onderzoek (beide niet gepubliceerd) hebben mij geleerd dat kredietafdelingen van banken vaak niet meer doen dan een vinkje zetten in een record van hun kredietsysteem als er een document met het logo van een accountant binnenkomt. Het maakt geen verschil of er een goedkeurende of een afkeurende accountantsverklaring, een beoordelingsverklaring, een samenstellingsverklaring of helemaal niets bij zit! Maar: hoe bereik je dat accountantsverklaringen ook echt gelezen worden? Door er verplicht met vette letters boven te zetten: AFKEURENDE ACCOUNTANTSVERKLARING? VERKLARING ZONDER ZEKERHEID? Het probleem is dat de oplossing niet alleen bij accountants ligt.
Om het nut van de accountant te vergroten stelt Koster voor om in het jaarverslag een Accountant’s Discussion and Analysis op te nemen. Zo’n AD&A lijkt mij een uitstekende dienst aan het audit committee, maar voor het jaarverslag behoort de ondernemingsleiding de enig verantwoordelijke te zijn. Dit voorstel zou het evenwicht tussen de verantwoordelijkheid van het ondernemingsbestuur en die van de accountant verstoren, hetgeen uit het oogpunt van transparantie niet wenselijk is.
3
Maatschappelijke plaats accountant
In de Angelsaksische wereld wordt de positie van de accountant wetenschappelijk verklaard met de agencytheorie. Ook Koster refereert hieraan, maar geeft een interpretatie van de agencytheorie die naar mijn smaak afwijkt van de gebruikelijke. Hij bestempelt de accountant als ‘agent’, maar die rol wordt normaliter toegedacht aan de ondernemingsleiding. Vaak krijgt de accountant de rol van ‘monitor’ toegedeeld, maar ook dat is maar gedeeltelijk juist. De accountant ‘monitort’ de weergave van de gevolgen van het handelen van het ondernemingsbestuur; het handelen zelf wordt ‘gemonitord’ door de raad van commissarissen, die daarvoor de accountant nodig heeft. Daarom moet deze ook door de raad van commissarissen worden betaald. Deze moet daarvoor echter putten uit de geldmiddelen van de onderneming, waardoor toch invloed van de ondernemingsleiding ontstaat. Daardoor is het probleem niet verdwenen, hetgeen André Bindenga (september 2005) heeft bewogen tot het voorstel om de accountants onder te brengen in een wereldwijde organisatie, die de accountants honoreert, uit heffingen bij de gecontroleerde ondernemingen.
Greveling en Westra
Dit voorstel is beter dan dat van Greveling en Westra in hun boekje ‘Onthullingen over Accountants’ (2004), die dergelijke organisaties op nationaal niveau ingesteld zouden willen zien. Dan kan echter terecht aan de onafhankelijkheid worden getwijfeld: men zal niet geloven in de onafhankelijkheid ten opzichte van andere overheidsinstanties, zoals de Belastingdienst. Gezien het recente populisme en de lobbygevoeligheid van het parlement bij de Wet toezicht accountantsorganisaties moet ernstig worden gevreesd dat zo’n landelijke organisatie onverhoeds allerlei aanvullende taken krijgt toebedeeld, zoals toezicht op de naleving van de milieu- en/of de Arbowetgeving. De nationale accountantsorganisatie wordt dan een soort Stasi. Dit lijkt mij niet te passen in het huidige maatschappelijke bestel van markteconomie en democratie.
Bindenga
Bij een internationale accountantsorganisatie, zoals Bindenga voorstelt, zijn die gevaren beduidend minder, maar niet geheel afwezig. Voorts moet gevreesd worden dat de techniek van de accountantscontrole zich dan nóg minder snel ontwikkelt dan Van Kempen & Van Hilvoorde en Mollema terecht noodzakelijk achten. Toen de verantwoording van de rijksfinanciën in de jaren tachtig op orde gebracht moest worden, bleken de departementale accountantsdiensten een grote technische achterstand te hebben. Bij een groot en dus log internationaal lichaam zonder commerciële prikkels zou dit verschijnsel wel eens in versterkte mate kunnen optreden.
En wat zou dit betekenen voor de aantrekkelijkheid van het accountantsberoep? Sybren Kalkman (januari 2006) meent dat de combinatie van professional en ondernemer de motivatie en de lol in het werk geeft; ik deel die mening. Kalkman heeft, naar mijn mening terecht, thans meer vertrouwen in het evenwicht tussen de drang van het ondernemerschap en de angst voor schade, in geld en aan de reputatie. Ik meen dat wij even moeten afwachten hoe de trend zich ontwikkelt.
Audit only
Een ander element van het voorstel van Bindenga is, dat de internationale organisatie een audit only-lichaam zou zijn, dus geen advies zou geven. Ook Koster bepleit dit. Bij het tumult rond zijn Nordemann-lezing is vergeten dat hij zijn voorstel stoelde op de wens tot wat ik maar even noem een ‘eenheid van ethiek’: hij constateert terecht dat de klantgerichte advisering een andere ethiek eist dan de maatschappijgerichte controle. De huidige accountant is dus schizofreen, en dat pleegt ongezond te zijn.
Dit vraagstuk dient serieus genomen te worden, al zal het lastig zijn de grens met de zeer efficiënte ‘natuurlijke adviesfunctie’ af te bakenen. Accountantskantoren met een audit only-functie, gehonoreerd door de raad van commissarissen, lijken ook mij voorshands maatschappelijk de beste oplossing. De ontwikkeling in die richting is nu schoorvoetend ingezet, althans bij de grotere ondernemingen. Omdat deze trend nog zo jong is, lijkt het mij verstandig ook hier de verdere ontwikkeling eerst even rustig te volgen. Over vijf jaar komt er immers een nieuwe evaluatie.
Dit vraagstuk moet dan ook niet worden opgeklopt tot een dilemma. Men zegt wel: ‘Vertrouwen is goed, maar controle is beter.’ Die uitspraak duidt niet op elkaar uitsluitende alternatieven, maar op een gradatie (‘beter’). Ik meen dat controle moet dienen om het vertrouwen te verversen! De Amerikaanse politieke denker Francis Fukuyama heeft eens geconcludeerd dat het succes van Westerse ten opzichte van andere samenlevingen zijn basis heeft in een grotere mate van onderling vertrouwen (in zijn boek ‘Trust’, 1995). Het opvoeren van de controle moet dus niet te ver gaan, want controle is nu eenmaal duurder dan vertrouwen. Dus: rustig (weer) naar het evenwicht zoeken!
4
Vertrouwen en de uitstraling van de kantoren
Leon van den Nieuwenhuijzen (december 2005) signaleert een andere hobbel op de weg naar het herstel van vertrouwen: de uitingen van de grote kantoren. Hij constateert dat de jaarverslagen van de grote kantoren vooral ondernemingsverslagen zijn. Hij refereert aan een verslag met de titel ‘Sturen op waarden’, en constateert dat dit vooral de eigen financiële waarden zijn. Dat dit door accountants kennelijk ook zo opgevat wordt, illustreert hij met een hilarisch voorbeeld.
Voor een beroep dat pretendeert primair de maatschappij van dienst te zijn, zou het toch passend zijn zich primair te verantwoorden over de maatschappelijke kant van het ondernemen, zo vervolgt hij. Inderdaad, van de combinatie professional-ondernemer komt de professionaliteit er vaak bekaaid af. Ik vond dit wel een eye opener, en ik hoop dat anderen dat óók zo zien. Alleen advertorials over de eigen kwaliteiten zullen de scepsis, die het vertrouwen heeft vervangen, niet wegnemen.
Up or out
Evenals Koster beschouwt Van den Nieuwenhuijzen de cultuur van de kantoren, maar vanuit een geheel andere invalshoek. Hij hekelt de monoculturen die worden bevorderd door het up or out-beleid. Nu betekent up: een ontwikkeling van vakman tot ondernemer en bestuurder, maar vanuit een managementfunctie kun je nauwelijks meer terug naar een hoofdzakelijk professionele functie. Als je graag vooral als goed vakman wilt werken, betekent dat out. Dat is echter een verlies, ook voor de innovatie. Juist op dat vlak is het door Van den Nieuwenhuijzen genoemde out of the box-denken onontbeerlijk. Hierop past naadloos het pleidooi van Tophoff (opinierubriek, juli/augustus 2005) voor de toelating tot de accountantsopleiding van studenten met een andere vooropleiding dan thans vereist. Hij heeft dan ook enige bijval gekregen.
Voorts bepleit ik een hogere interne status voor uitstekende vaklieden die geen managementfunctie ambiëren. Dat bevordert de door Van den Nieuwenhuijzen bepleitte multicultuur.
Tot slot: planeet Mars
Bob van Kuijck en Rick Mulders (november 2005) schetsen een tegenstelling tussen degenen die de ontwikkelingen vanaf Mars bezien en degenen die deze hier op aarde waarnemen. Mollema (opinierubriek, januari 2006) meent dat de grote lijnen vanaf Mars beter te onderscheiden zijn. De grote lijnen op Mars zijn vanaf de aarde echter eeuwenlang verkeerd geïnterpreteerd. Die vertraging kunnen wij ons nu niet permitteren!
1 Toekomst en automatisering
Vooral over dit thema leidden de beschouwingen tot sombere voorspellingen voor de hedendaagse accountants, zij het om uiteenlopende redenen. Onderbelicht blijft dat het product van automatisering niet per definitie feilloos is; dat zal altijd onderzocht c.q. gecontroleerd moeten worden. Daarvoor blijven accountants nodig, zij het dat hun ICT-kundigheden verder moeten worden ontwikkeld. Het vertrouwen in accountants zal pas echt worden hersteld als zij (meer) fraudes ontdekken!
2 De mededeling bij de jaarrekening
Dit onderwerp heeft sterk uiteenlopende beschouwingen en voorstellen opgeleverd. De gedachte om de accountantsverklaring te vervangen door een control rating overtuigt niet. Nader onderzoek verdienen wel de voorstellen om tot grotere nuancering van de accountantsverklaring te komen, maar de eigen verantwoordelijkheden van het ondernemingsbestuur en van de accountant dienen wel zuiver te blijven.
3 Maatschappelijke plaats accountant
De laatste jaren is de behoefte gebleken om de positie van de accountant te versterken. Daartoe zijn in het afgelopen jaar verschillende voorstellen
gedaan, ook buiten de ‘toekomstserie’. Enkele daarvan (Bindenga, Greveling en Westra) zouden drastische structuurwijzigingen betekenen. Omdat de voorgestelde structuren óók gerechtvaardigde bezwaren met zich meebrengen, lijkt het zinvol eerst minder ingrijpende en sneller uitvoerbare oplossingen te realiseren, en intussen nog eens diep na te denken over een evenwicht tussen ‘vertrouwen’ en ‘controle’.
4 Vertrouwen en de uitstraling van de kantoren
Het herstel van het vertrouwen kan niet wachten op een totale herstructurering van het beroep, en evenmin op de doorwerking van de recente regelgeving. Voorshands blijven de accountantskantoren in elk geval bestaan. Zij doen er dus goed aan zich méér ‘maatschappelijk’ te profileren, gevoed door een interne cultuuromslag.
Hans Blokdijk
Hans Blokdijk is oud-vennoot van KPMG, emeritus hoogleraar Accountantscontrole aan de Vrije Universiteit en hoogleraar accountancy aan de Universiteit Nyenrode.