B&W en topambtenaren hebben signalen over Havenbedrijf wel degelijk onderschat
Anders dan in het interview met wethouder Wim van Sluis (‘de Accountant’, januari 2005) wordt gezegd, heeft de Rekenkamer Rotterdam een “wel erg eenzijdig” persbericht later niet “grotendeels” ingetrokken. De eerste zin was niet geheel correct, maar verder staat de inhoud volgens directeur Robert Mul recht overeind.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 8, 2005
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Robert Mul
‘De Accountant’ van februari 2005 bevat een interview met de Rotterdamse havenwethouder Wim van Sluis: ‘Tussen moeten en kunnen weten’. De titel slaat op de 184 miljoen euro aan garanties die zijn verstrekt aan banken als borgstelling voor bankleningen aan bedrijven gerelateerd aan de RDM-groep van Joep van den Nieuwenhuijzen. De garanties zijn verstrekt door de toenmalig directeur van respectievelijk het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam en (per 1 januari 2004) het Havenbedrijf Rotterdam NV, een honderd procent deelneming van de gemeente waarvan de havenwethouder presidentcommissaris is.
De journalist schrijft dat wethouder Van Sluis ‘ronduit kwaad was over het persbericht van de Rekenkamer Rotterdam bij haar rapport ‘Tussen borg en zorg’. Daarin werd onder meer gesteld dat de bestuurders wél signalen hadden gemist en dat al in 2002 bekend zou zijn dat er buiten de gemeenteraad om garanties waren afgegeven.
Van Sluis: “Daar was ik niet zo gelukkig mee, Met het veel genuanceerder rapport kon en kan ik leven. We hebben daar goed over gesproken. Het persbericht was wel erg eenzijdig.” De Rekenkamer Rotterdam heeft achteraf het persbericht grotendeels ingetrokken.’
Dit is onjuist. Wat was er wel aan de hand? B&W heeft na de mededeling eind augustus 2004 van de toenmalig directeur dat hij voor honderd miljoen euro aan garanties had verstrekt, de gang van zaken door ambtenaren van de bestuursdienst onder leiding van prof. dr. W. Lemstra laten onderzoeken. Het college heeft het resulterend rapport onderschreven en toegestuurd aan de gemeenteraad.
De Rekenkamer Rotterdam heeft op verzoek van de raad onderzocht of deze rapportage juist en volledig was. In het hoofdstuk ‘Vier signalen temidden van de drukte’ gaat de rekenkamer in op de vraag wat er bij de gemeente bekend was. In het collegerapport heeft de rekenkamer vier signalen aangetroffen die topambtenaren en/of bestuurders hebben bereikt over de garantieverstrekkingen. De eerste drie kunnen als zwak worden betiteld, gegeven de wijze waarop ze in het collegerapport staan weergegeven. Het vierde signaal was krachtig: in mei 2004 ontving de wethouder een brief van de Commerzbank waarin de gemeente werd aangesproken op een door de directeur van het Havenbedrijf verstrekte garantie van 25 miljoen euro.
Het bleek om dezelfde garantie te gaan welke onderwerp was van het tweede signaal in november 2003 aan topambtenaren van de bestuursdienst en havenwethouder en dat toen na vruchteloos onderzoek in de administratie en een ontkenning van de directeur terzijde is geschoven.
Uit het onderzoek van de rekenkamer blijkt dat de eerste drie signalen in het collegerapport significant onvolledig (alle drie) en onjuist (de eerste) staan weergegeven. De signalen waren beduidend informatiever dan dat uit het collegerapport kon worden opgemaakt. Na het vierde signaal gaf het college opdracht de zaak tot op de bodem uit te zoeken. De bestuursdienst concludeerde dat de directeur van het Havenbedrijf binnen het mandaat inzake private rechtshandelingen was gebleven.
Door leden van het college is er wel een link gelegd met het tweede signaal uit november 2003, maar men zou zich niet hebben gerealiseerd dat dat betekende dat de directeur destijds had gelogen. Het juridisch instemmend advies werd destijds gevolgd. De directeur is door de wethouder aangesproken op zijn gedrag en heeft de vraag of er meer was ontkennend beantwoord. Verdere gevolgen had het voor hem niet.
Was het persbericht van de Rekenkamer Rotterdam, zoals de wethouder stelt, eenzijdig? Het rekenkamerrapport bevatte twee hoofdstukken: een over de financiële stand van zaken en een over de signalen. Met genoegen heb ik in ‘de Accountant’ gelezen dat de wethouder “met het veel genuanceerder rapport kon en kan leven”. Over het eerste hoofdstuk vermeldt het persbericht dat de financiële risico’s en verkregen zekerheden zoals opgenomen in het collegerapport, grotendeels juist en volledig zijn weergegeven. Het persbericht ging echter hoofdzakelijk over het tweede hoofdstuk omdat dat primair de verantwoordelijkheid van het college voor hetgevoerde bestuur regardeerde. Volgens artikel 182 van de Gemeentewet vormt dat de hoofdtaak van een rekenkamer.
Anders dan de journalist stelt heeft, zoals eerder gemeld, de rekenkamer het persbericht niet achteraf grotendeels ingetrokken. Er speelde wel iets anders. De titel van het persbericht van de rekenkamer luidde ‘eerste signalen over garanties onderschat’. De eerste zin luidde: “Het College van B&W van Rotterdam heeft de eerste signalen over garanties door de toenmalig directeur van het Havenbedrijf aan de RDM-groep onderschat.”
Tijdens de behandeling van de rapporten in dat twee van de vier signalen het college niet hebben bereikt en dat dus de eerste zin deels onjuist was. Dit heb ik ter plekke erkend. Het eerste en het derde signaal waren alleen bekend bij topambtenaren van het Havenbedrijf; niet bij de havenwethouder. Alleen het tweede en vierde signaal waren bekend bij topambtenaren van de bestuursdienst en het college. De kop blijft juist, maar de eerste zin had dus moeten luiden: College van B&W en topambtenaren hebben signalen over garanties door de toenmalig directeur van het Havenbedrijf aan de RDM-groep onderschat.
Noot
Robert Mul is directeur van de Rekenkamer Rotterdam.