'Interne aangelegenheid'
KPMG is de grootste buitenlandse geldschieter van de verkiezingscampagne van George Bush, meldde De Telegraaf onlangs. Foutje. Het ging namelijk om de Amerikaanse poot van KPMG.
Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 8, 2004
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Het nieuws bereikte niettemin zelfs het vaderlandse columnistendom. In de Volkskrant riep Pieter Hilhorst alle KPMG-klanten op om ‘hun boekhouder’ te bestoken met hun onvrede. Een ding wist de vermetele penvoerder duidelijk niet: KPMG is niet de enige donoraccountant. Sterker, van de big four is het de meest bescheiden gever. En vijfde op de lijst van sponsor-accountants is de beroepsorganisatie AICPA (zie Nieuws).
Naarmate een mens langer meedraait gebeurt het minder, maar soms zakt de broek toch nog spontaan af van verbazing. Niet omdat het overgrote deel van het Amerikaanse accountantsgeld naar de Republikeinen gaat - ik behoor niet tot het modieuze koor der Bush-haters (al is zijn binnenlands beleid rampzalig) - maar om het geëtaleerde gebrek aan inzicht in de eigen maatschappelijke positie.
Het spekken van verkiezingskassen is in de Verenigde Staten doodgewoon, volstrekt openbaar en legaal. Maar het past nu uitgerekend niet bij een beroepsgroep die het bij uitstek moet hebben van een onafhankelijke opstelling, in dienst van het maatschappelijk verkeer. Een beroepsgroep die bovendien al geruime tijd onderwerp is van door de overheid opgelegde hervormingen. En laten we eerlijk zijn: dit specifieke aspect van het Amerikaanse politieke systeem kan in Europese ogen moeilijk anders worden uitgelegd dan als een gelegitimeerde vorm van het proberen te kopen van standpunten of ‘begrip’.
De officiële reactie van het Amerikaanse KPMG luidt dat men kandidaten steunt die ‘voorstander zijn van sterke financiële markten’. Maar ook Democraten zijn dat. Het gaat dus om iets anders. Wie de recente geschiedenis een beetje kent weet dat de grote kantoren in de VS zich jarenlang fel hebben verzet tegen strengere regels rond het beroep. En bij de Republikeinen vinden en vonden deze geluiden nu eenmaal een williger oor dan bij de Democraten.
De Nederlandse big four spreken in een reactie van een ‘interne Amerikaanse aangelegenheid’. Formeel is dat juist. Maar de zaak kan daar niet mee worden afgedaan. De politiek-financiële strapatsen van hun Amerikaanse collega’s schaden immers het herstel van vertrouwen en imago waarmee in elk geval in Nederland, onder meer door een steviger opstelling tegenover gecontroleerden, nu juist een serieus begin is gemaakt.
De reactie getuigt bovendien van een benauwde spagaat. De grote kantoren profileren zich altijd nadrukkelijk als hechte internationale netwerken, met vestigingen in 130 of 150 landen, vol nauw samenwerkende specialisten. Om dan bij minder prettig nieuws uit de VS - geen marginaal concernonderdeel - luchtig te melden dat je daar niets mee te maken hebt, is inconsequent.
Het belangrijkste is misschien wel dat zich hier een transatlantische cultuurkloof lijkt af te tekenen. Terwijl het maatschappelijk verkeer in Nederland langzaam maar zeker weer op de troon wordt gezet en accountants druk doende zijn met een mentaliteitsomslag, worstelen de Amerikaanse collega’s blijkbaar nog flink met hun positionering. Daar mag best iets van gezegd worden.
Natuurlijk behoort politieke sponsoring tot de Amerikaanse cultuur. Maar de tijd waarin alle culturele gewoonten, hoe dubieus ook, met de mantel der liefde werden bedekt, is toch voorbij?