Out of print: Ethiek van de inkomensverdeling
Ik herinner het me nog goed: vier-atheneum, midden jaren zeventig. Tijdens Engels ging het ineens - niet uitzonderlijk in die tijd - over inkomensverschillen.
Dit artikel is verschenen in Accountant nr. 12, 2013
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
De lerares, politiek rood in een diepe schakering die je vandaag niet meer vindt, pakte de kans om ons leerlingen haar kijk op het onderwerp te geven. Hoogopgeleide mensen, doceerde ze, doen meestal werk dat zoveel interessanter is, en zoveel meer voldoening schenkt dan laagopgeleiden, dat ze eigenlijk minder zouden moeten verdienen dan laagopgeleiden. Ik leefde ik met deze lerares op voet van koude oorlog, maar bij dit argument dacht ik: daar zit wel iets in. Glazenwassers kregen in de pre- Arbo-tijd gevarengeld; waarom zouden lopendebandwerkers dan geen monotonietoeslag ontvangen?
Ik denk erachter te zijn waar mijn docente dit idee had opgepikt. Goeie kans dat ze: 'Ethiek van de inkomensverdeling' had gelezen, van prof. dr. P.J. Roscam Abbing, dat in 1973 bij Kluwer uitkwam. De Groningse ethicus en protestantse theoloog benaderde het probleem van inkomensverdeling niet door te vragen: 'waarom weet de één zijn huid duurder te verkopen dan de ander?', maar: 'wat is voor wie, en voor welk werk, de rechtváárdige beloning?' Hij keek dus niet alleen naar de marktwaarde van iemands prestaties, naar de tijd die hij erin stopt, of de kennis die is vereist. Nee, Abbing wil veel méér wegen. Bijvoorbeeld dat de ene mens meer behoeften heeft dan de andere. En zo ook dat ‘psychisch inkomen' (respect, macht) dat geldelijke beloning deels kan vervangen.
Het boek pakt de politiek-economische tijdgeest prachtig. Waarmee overigens niet is gezegd dat Abbing ongenuanceerd is. Zo noemt hij het onrechtvaardig dat de ene mens veel meer erft dan de ander, maar begrijpt niettemin de behoefte van ouders om na te laten. Grote inkomensverschillen vindt hij onverdedigbaar, maar hij is geen communist. Mensen moeten eigen bezit kunnen opbouwen. Een eigen huis, gelooft hij, stimuleert verantwoordelijkheidsgevoel.
Als maatschappij zijn we intussen ver weggedreven van Abbings benadering. Sinds de Nederlandse verzorgingsstaat ondermijnd raakte door calculerende burgers en sinds duidelijk werd dat echte rechtvaardigheid een ondraaglijk zwaar administratief apparaat vereist of leidt tot een ondoordringbare jungle van subsidies en heffingen waar willekeur loert, hebben we ons bij inkomensongelijkheid neergelegd.
Maar het onderwerp is bepaald niet weg. Nu gaat het over excessieve bonussen, de absurditeit dat blunderende bestuurders pas vertrekken als ze een zak geld meekrijgen en dichtbij huis de partnersalarissen bij accountantskantoren. Kunnen we nu nog iets met Abbings ethisch ideaal? Die ethische invalshoek speelt nog steeds een grote rol, maar is in de praktijk lastig hanteerbaar. Een kil macro-economisch argument zou in deze tijd misschien meer impact hebben: hoe groter de middenklasse in een land, hoe vitaler, innovatiever en rijker de economie. Maar dat heeft Abbing kennelijk niet willen gebruiken.