Out of print: 'Hellas'
Wat is Griekenland? Eén grote ruïne. Dat is het beeld dat heerst bij Europeanen van benoorden de Alpen na twee jaar slecht nieuws over de economie van dat land (of eigenlijk het ontbreken daarvan).
Dit artikel is verschenen in Accountant nr. 12, 2011
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
In het boek Hellas, voor het eerst uitgegeven door de Amsterdamse uitgeverij Scheltens & Giltay in 1944, en geschreven, deels al voor de oorlog, door auteur Arthur Staal, draait het ook om Griekse ruïnes. Alleen wekken die bij hem geen afgrijzen op maar grote bewondering. Staal (1907-1993) was dan ook architect.
Iedereen, excuus: elke Amsterdammer, kent zijn werk. Maar meestal zonder het te beseffen. De tachtig meter hoge kantoortoren aan het IJ tegenover het Centraal Station, waarin vroeger het Shell-laboratorium gevestigd was, werd door hem ontworpen. Opgeleverd in 1966 bleef het jarenlang het hoogste gebouw in de stad, net zoals ‘de Wolkenkrabber' aan het Victorieplein (1932) dat daarvoor was. Die woonflat was een ontwerp van zijn vader, Jan Frederik Staal.
‘Hellas' is een heel raar boek, en niet alleen omdat het op het dieptepunt van de oorlog uitkwam. De tekst is een wonderlijke mêlee van een reisverslag (op een motorfiets), een architectuurgids (voorzien van foto's die Staal met zijn Leica maakte en zelfgemaakte tekeningen, in een handschrift dat doet denken aan Antoine de Saint-Exupéry), een schelmenroman met James Bond-achtige trekken (Staal blijkt bevriend met diverse societyfiguren in Athene, onder wie de Nederlands ambassadeur, en beschrijft hoe hij op zeker moment door de politie wordt opgepakt en zelfs opgesloten) en een architectuurfilosofisch manifest.
"Ik wil hier", schrijft Staal, "met den Parthenoon voor oogen, echter niet pleiten voor een monumentale architectuur welke die der Grieken ‘imiteert'! Maar ik wil toch wel goed voor oogen houden dat de Griekse geest van bouwen ons toch liggen moet omdat wij ook niet in de eerste plaats aan onze aardkluiten verbonden zijn, zoals de meer continentale volkeren maar ook in hoofdzaak geneigd zijn met den geest te bouwen. ‘Bloed en bodem' is voor ons niet genoeg, daar zou zeewater aan toegevoegd moeten worden."
Althans, zo staat het in de tweede druk, die in 1946 uitkwam toen de Duitsers geen censuur meer konden uitoefenen.
Onwillekeurig vraag je je al lezend af hoe een jonge man van amper dertig, die als architect op dat moment nog weinig had gebouwd, zich zo lang reizen kon permitteren. De site van het Nederlands Architectuur Instituut geeft antwoord: Staal, aanhanger van het Nieuwe Bouwen, dus in de geest van Le Corbusier, won in 1935 de Prix de Rome en ontving een reisstipendium. En misschien hielp pa. Maar wél bravoure, om dat zo te spenderen. En ook een beetje jaloersmakend. Hoeveel accountants zijn er die, à la Staal, of dichter-arts Jan Slauerhoff, buiten hun primaire beroep iets deden dat bijblijft?