Out of print: 'Amsterdam terloops'
Ik zoek iemand om een weddenschap mee af te sluiten. Ik wil wedden dat ik mijn fiets in Amsterdam-centrum een week kan laten staan, zonder dat-ie wordt gestolen. Al twee jaar bespaar ik me de moeite mijn fiets degelijk op slot te zetten als ik ergens heen ga voor een boodschap. En ik heb ‘m nog steeds.
Dit artikel is verschenen in Accountant Q1, 2018
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Het wordt zelden opgemerkt, maar veel vormen van overlast die vroeger in Nederland - nou ja, in de hoofdstad - normaal waren, zijn voor een flink deel verdwenen. Denk maar eens aan: poep op de stoep, wit uitgeslagen trottoirs
door uitgespuugde kauwgom, parkeerchaos, naar urine walmende achterafstraatjes, zwaar verwaarloosde huizen, chaos rond kraakpanden, graffiti op monumentenpanden, auto- en scooter alarmen die nodeloos loeien, rondscharrelende junks en de ellende die zij veroorzaken: auto-inbraken, rondslingerende injectienaalden. Én dus dat gegarandeerd verdwijnen van fietsen die niet met minstens twee sloten zijn vastgemaakt.
Hoe kort geleden het is dat dergelijke ellende voor de doorsnee stadsbewoner vast pandoer was, realiseerde ik me toen ik stuitte op een fotoboekje uit 1999, getiteld Amsterdam terloops. Een kleine, druktechnisch mooi gemaakte bundel met zo’n tachtig impressies in zwart-wit van allerlei plekken in Amsterdam-centrum. Henk Linnewiel fotografeerde, Els Pelgrom schreef een inleidende tekst en Thoth gaf het uit.
De stad, zoals die zich kennelijk nog maar twintig jaar geleden aan de bezoeker voordeed, kwam nu op mij over als een schok: wát een hoop half verkrotte, haveloze panden, braakliggende terreintjes wachtend op bebouwing. Hoe troosteloos de aankleding van de straten.
Het voelt contra-intuïtief. Amsterdammers ‘horen’ immers te vinden dat hun stad verloedert, vooral door de ver-Venetianisering. En het is vreemd om te lezen dat de opzet van de samenstellers helemaal niet was om de verwaarlozing van hun stad te tonen. Integendeel! Op de achterflap lees je dat Henk Linnewiel ‘de schoonheid van het alledaagse leven van de grote stad toont’. Hij wilde ‘...kleine, intieme beelden, aandoenlijk en indringend door de pracht van een enkel detail’ laten zien; een ‘...een treffend tijdsdocument...’ maken. Nou dat laatste lukte, want via het boek kijk je nu naar een verdwenen wereld.
De beelden doen ook beseffen hoeveel er, ondanks een ‘crisis’ die bijna tien jaar duurde, in die stad is geïnvesteerd. En je vraagt je af: was dat mogelijk doordat toeristen en bedrijven van buiten Amsterdam herontdekten, of nam die populariteit van de stad juist toe dankzij de opknapacties?
Zijn we misschien überhaupt, ongemerkt, gewend geraakt aan een steeds hogere mate van perfectie en voorbeeldigheid? In het straatbeeld, maar ook in gedrag dat vroeger wel en nu niet meer wordt geaccepteerd: roken, lawaai maken, rotzooi laten slingeren, opdringerigheid van mannen tegenover vrouwen. Ondermaats werk accepteren van medici, bestuurders, ja zelfs van hun toezichthouders… Zou per saldo ‘het leven’ dan toch beter zijn geworden, niet slechter?