Out of print: Weegmeesters in de taaltuin
Er leek een masochistisch trekje te zitten aan het project dat mr. H.H. Bos, toenmalig NIVRA-directeur, einde jaren tachtig oppakte. Hij koesterde een originele ambitie: een overzicht maken van wáár accountants in de Nederlandse literatuur voorkomen, en hóe.
Dit artikel is verschenen in Accountant Q4, 2016
Bekijk alle artikelen uit dit nummer
Bos moet al snel hebben doorgehad dat de manier waarop schrijvers, dichters en striptekenaars die accountants neerzetten, amper afwijkt van de bekende, niet per se vleiende clichés. Ook in boeken zijn het brave, nauwgezette, ijverige werkers. Maar ook droogklotig, extreem gefocust op cijfers én, ja ook toen al, op geld verdienen.
Iemand anders had het plan misschien laten varen. Maar het boek kwam er. In 1989, het jaar waarin Henk Bos (1925-2001) afscheid nam bij het NIVRA, bracht de Delftse uitgeverij Eburon zijn bundel Weegmeesters in de taaltuin uit. Ondertitel: Beeldvorming van de accountant in de Nederlandse literatuur.
Bos laat onder meer Frederik van Eeden passeren, die dik een eeuw geleden een portret schetste van een accountancyaartsvader: Emanuel van Dien. Martinus Nijhoff, die in het gedicht ‘Awater’ spreekt van de man met ‘een vast geloof in de getallen’. Bij Nescio’s ‘Dichtertje’ is de hoofdpersoon een boekhouder-kantoorbediende die weliswaar opklimt uit de stand der ‘kleine luiden’, maar eigenlijk poëet wil zijn. Hij wordt een ‘net, onschadelijk burgerheertje’, maar, schrijft Nescio, ‘er leeft in hem nog iets dat geen heertje was, maar een mens!’
Ook detectiveromanschrijvers als Jan Willem van de Wetering, Thomas Ross en A.C. Baantjer voerden accountants op, evenals Jules Deelder. Je hoopt dat zij het steile stereotype ondersteboven gooien. Helaas, ze gebruiken de accountant slechts als hun plot een grijs-beige achtergrond nodig heeft. Voorspelbaar, afgezien van wat witteboordencriminaliteit bij Van de Wetering en een suggestie van moord bij Ross. Het blijven flat characters. Daarin tonen de literatoren zich net zo weinig origineel als de boekhouders zelf.
Wel laten ze soms iets doorschemeren over hun veronderstelde achtergrond. In het boekenweekgeschenk van 1962 schreef Anton Koolhaas: ‘Het heer Stot heeft een groot accountantskantoor. Hij is gereformeerd. Hij reed ook in een grote zwarte auto. (...)’ Dat thema komt ook terug in de laatste hoofdstukken, waarin Bos de ‘levenshouding’ van de accountant in de literatuur samenvat. Ook hij rept van die calvinistische denkwereld en noemt de accountant een dwangmatige werker. ‘Zijn huiselijke leven is doorgaans problematisch.’
Lezend met de bril van een socioloog of een antropoloog zijn de 166 pagina’s van Bos’ bundel fascinating stuff. Maar nergens denk je: hoorde ik maar tot die groep! Hij houdt een spiegel voor en lijkt te zeggen: zijn jullie blij met dit beeld? De auteur maakt een balans op, als was hij zelf een registeraccountant. Dat was hij namelijk niet. Bos was jurist, een buitenstaander. Wellicht verklaart dat waarom hij nog scherper observeerde dan de literatoren die hij aanhaalde.