Misschien moet er meer worden gekeken naar competenties in plaats van uren maken. Maar argumenten voor behoud van het partnermodel zijn nog steeds valide, meent Jan Bouwens.
Discussie ColumnHet partnermodel is springlevend
Marjan Heemskerk stelde onlangs dat het partnermodel niet meer van deze tijd is en dus zou moeten worden afgeschaft. Deze vaststelling suggereert dat er maar twee smaken zijn: het huidige partnermodel en een vervangend model, waarvan de specificaties nog ontbreken.
Het partnermodel is ingericht om samenwerking en samenhang in de bedrijfsvoering vanzelfsprekend te maken. Het idee is dat als een accountant geneigd is bochten af te snijden in het werk, collega-accountants er belang bij hebben om deze neiging a priori de kop in te drukken. Bochten afsnijden verkleint de kwaliteit van de controle en kan tot gevolg hebben dat de winstcapaciteit van de hele partnerschap in gevaar wordt gebracht. Zo zagen we Arthur Andersen ten onder gaan nadat dit collegiaal toezicht tekort schoot. Ook zien we helaas één of twee keer per jaar in Europa grote ongelukken gebeuren, die soms zijn terug te voeren op een tekort aan wederzijds toezicht.
Vraag is of de behoefte aan wederzijds toezicht is komen te vervallen onder de huidige omstandigheden. Ik zie daar geen enkele indicatie voor. Sterker: er is meer dan ooit behoefte aan wederzijds toezicht, nu er zo ongeveer een zero-defect tolerance ontstaat bij de belanghebbenden van een goede controle.
Een argument dat voor afschaffing van de partnerschap naar voren wordt gebracht, is dat de work-life balance van de jonge werknemer is gewijzigd ten opzichte van wat deze in het verleden was. Daar zit wellicht op dit moment een punt, omdat het aanbod van goed opgeleide financials/data savvy medewerkers ver achter blijft bij de vraag. Eén van de emolumenten die onder die omstandigheden door werkgevers kunnen worden aangeboden, is een aanpassing in de verwachtingen ten aanzien van inzet (uren). Maar dat punt is wellicht tijdelijk (vraag-aanbod-afhankelijk) en als het niet tijdelijk is, kunnen ook partnerschappen inspelen op deze ontwikkeling. Eén van de basiscriteria die onder de urennorm lag, was dat men zeker wilde stellen dat de medewerker altijd beschikbaar was voor partnerschap en zijn of haar klanten. Wellicht moet dat niet langer het doorslaggevend criterium zijn, maar is het beter om primair op de financial/data savvyness-kwaliteiten te letten. Dat zal even wennen zijn, want de klant mag bij een belletje dan niet altijd rekenen op "zijn specifieke" accountant, maar zal ook genoegen moeten nemen met wachten of bij prioriteit met het werk van een collega-accountant. Dat vergt geen triviale, maar zeker ook geen onoverkomelijke aanpassingen voor de partnerschap.
Als laatste werd de terughoudendheid van partners genoemd bij het adopteren van nieuwe technieken en de daarbij benodigde investeringen. Ook daar ligt wellicht een punt, maar de vraag is of dit is terug te voeren op de partnerschap alleen. Wellicht zou het goed zijn als MinFin en toezichthouders de professie zouden toestaan te experimenteren. Op dit moment is er te veel onzekerheid bij partners of met de toepassing van nieuwe technieken voldoende in overeenstemming met auditstandaarden wordt gecontroleerd. Door met toestemming van de regulator te experimenteren, wordt de kans vergroot dat men kan aantonen dat de kwaliteit van de controle toeneemt, zelfs als niet aan de huidige standaarden is voldaan. Zo staan nieuwe technieken een algehele gegevensgerichte controle toe, waardoor meer (mogelijke) fouten dan ooit boven komen. Goed voor de regulator, maar een proces van gewenning voor de organisatie van het werk. Bovendien zal toepassing van het hierboven genoemde criterium voor partnerbenoemingen aanleiding geven om het investeringsprobleem te heroverwegen. Je kunt immers niet data savvy zijn als je ook niet met de meest recente technieken werkt.
Concluderend. De basisargumentatie voor de organisatie van accountancy in partnerschappen is nog altijd van toepassing. Wellicht moet het gewicht dat thans wordt gelegd op veel uren maken worden verlegd naar competenties op het gebied van accountancytechniek. Het gevreesde gebrek aan vernieuwing kan niet alleen worden toegeschreven aan het partnermodel, er is ook inzet nodig van de toezichthouder om innovatie te stimuleren.